Kleurrijke aftrap Bruckner Casco Festival in Muziekgebouw aan ’t IJ

Richard Ayres

Gehoord: 14 september 2004, Muziekgebouw aan ’t IJ, Amsterdam. Volgende concerten t/m 15 september aldaar: https://brucknercasco.nl/festival-programma/

Door Wenneke Savenije

 

Ze willen dat ik anders schrijf. Dat zou ik zeker kunnen, maar dat mag ik niet. God heeft mij uit duizenden gekozen en mij, van alle mensen, dit talent gegeven. Aan Hem moet ik verantwoording afleggen. Hoe zou ik dan daar voor de Almachtige God staan, als ik de anderen volgde en niet Hem? – Anton Bruckner (1824-1896)

 

 

Bruckner Casco Festival

De eerste kruisbestuiving tussen een nieuwe generatie componisten en de grote Weense symfonicus Anton Bruckner vond gisteravond plaats in het Muziekgebouw aan ’t IJ. Het was best spannend, want de tien deelnemende componisten hadden van Frank Teunissen, het brein achter dit festival, de vrije hand gekregen om een stuk van 35-65 minuten te maken dat zowel een partituur- ‘getrouwe’ creatie als een volledige abstractie zou mogen zijn, zolang hun nieuwe werk maar getuigde van een persoonlijke reflectie op een specifiek werk van Bruckner. Ga er maar aanstaan als moderne componist, om iets zinnigs te berde te brengen naar aanleiding van Bruckners 9 + 1 (de ‘Nulde’) symfonieën, die talloze malen door legendarische dirigenten als Bernard Haitink, Mariss Jansons, Herbert Blomstedt en vele anderen werden uitgevoerd in het Concertgebouw, waarbij ze als ‘megalomane’, van religie doordrenkte akoestische slagschepen op verpletterende wijze bezitnamen van de Grote Zaal. Zelf wilde de uiterst onzekere maar diepgelovige Bruckner alleen opschrijven wat hem door God was ingefluisterd, dus hoe bepaal je  anno 2024 je verhouding tot zo’n unieke componist? Klinken arrangementen van zijn orkestrale muziek in kleine bezetting van hooguit 7-20 musici, of hedendaagse reflecties daarop in de geest van Bruckner, nog steeds imposant? Wat Teunissen betreft zeker wel, want de muziek van Bruckner kan in zijn optiek niet kapot: ‘Bruckners muziek is de gelukkigste en eerlijkste muziek die ik ken, gegoten in een vorm van tijdloosheid.’

 

Frederik Neyrinck

 

Keckes Beserl

Gisteravond beet de Belgische componist Frederick Neyrinck, in 2020 winnaar van de Förderpreis der Stadt Wien, het spits af met zijn bespiegelingen over Bruckners Eerste symfonie, die nog aansloot bij de Weense klassieken en de vroege romantiek van Schubert, de componist die net als Bruckner zelf was voorbestemd om schoolmeester te worden, maar gelukkig voor het nageslacht nam beider leven een andere wending. Bruckner zelf gaf zijn stoutmoedige eersteling de bijnaam Keckes Beserl, wat begrijpelijk is wanneer je naar het openingsdeel luistert: je ziet ‘zijn’ eigenzinnige meisje als het ware monter en enthousiast vanuit Wenen het omringende Oostenrijkse landschap induiken om daar, onvermoeibaar en blijmoedig voortstappend, op avontuur te gaan. Neyrinck laat zich in zijn werk graag inspireren door uiteenlopende componisten als Monteverdi, Schumann, Skrjabin en Debussy, en door het werk van Karel Goeyvaerts. Uit zijn muzikale voorbeelden destilleerde hij een stijl die hijzelf ‘evolutionaire repetiviteit’ noemt: door de verandering van herkenbare ritmische, harmonische en melodische motieven creëert hij iets ‘nieuws’ waarin de echo van de muziek van betreffende ‘voorbeeldcomponist’ nog doorklinkt. In die trant speelde het Asko|Schönberg in kleinere bezetting o.l.v. de geanimeerde gesticulerende dirigent Ed Liebrecht de ‘Keckes Beserl’ van Neyrinck, die vermakelijk, onderhoudend en soms verrassend aan de toehoorder voorbijtrok, maar in eerste instantie toch niet veel meer leek te behelsen dan een tamelijk betekenisloze aaneenschakeling van ideetjes en muzikale fragmentjes.

 

 

Hernieuwde interesse

Thuisgekomen ben ik onmiddellijk de Eerst symfonie van Bruckner gaan her-beluisteren, waarbij ik tot de conclusie kwam dat Neyrinck de componist toch dichter op de huid had gezeten dan ik in eerste instantie begreep. Maar wie Bruckner ontleedt in motieven en fragmentjes, mist toch juist datgene wat de diepgelovige componist zo bijzonder maakt: de diepzinnige, alomvattende spirituele betekenis van zijn muziek. Bruckner zelf zou met Neyrincks ‘nihilistische’ bespiegelingen waarschijnlijk grote moeite hebben gehad, al zou hij zich wellicht vereerd hebben gevoeld dat een vakgenoot hem serieus genoeg nam om zijn motieven te over te nemen. Want in zijn tijd werd Bruckners muziek aanvankelijk slecht begrepen, getuige o.a. Gustave Dompke in de German Times of Vienna in 1886: ‘En zo deinzen we met afschuw terug voor deze rottende geur die onze neusgaten binnenstroomt door de disharmonieën van dit verrotte contrapunt. Zijn verbeelding is zo ongeneeslijk ziek en verwrongen dat iets als regelmaat in akkoordprogressies en periodestructuur voor hem gewoonweg niet bestaat. Bruckner componeert als een dronkaard!’ En de destijds beroemde dirigent en meest gevreesde criticus van Wenen Hans von Bulöw beschreef Bruckner als ‘Half genie, half idioot.’  Maar al klonk er weinig Bruckner door in zijn stuk, met zijn moderne Keckes Beserl, de eerste van de tien wereldpremières die op het Bruckner Casco Festival te beluisteren zijn, had Neyrinck bij mijzelf wel degelijk en effectief hernieuwde interesse in Bruckner opgewekt.

 

 

‘Bruckner 7’ van Richard Ayres

De Engelse componist Ricard Ayres, woonachtig in Nederland en voormalig winnaar  van de Matthijs Vermeulenprijs, pakte het bij zijn reflecties op Bruckners Zevende symfonie geheel anders aan. Hij had zich terdege verdiept in het wonderlijke karakter van de held van de avond, van wie bekend is dat hij dodelijk verlegen was, werd geplaagd door een obsessieve teldrang – Bruckner moest en zou alles tellen, van de bladeren van een boom en de spijlen van een hek tot aan de punten in een boek, wat zijn ook weerslag had op zijn manier van componeren-, zijn eeuwige verliefdheid op veel te jonge meisjes en zo nog een heleboel eigenaardigheden meer. Maar ook had hij zich met inlevingsvermogen verplaatst in Bruckners grootsheid als organist en improvisator, die hem elke dag naar de Dom van Linz en later in Wenen naar het orgel, bijgenaamd ‘de stem gods’, dreef.

 

 

Op grond van dat alles stelde Ayres een meesterlijk ‘hoorspel’ over Bruckner en zijn Zevende symfonie samen, waarin ontwapenende, op een scherm geprojecteerde teksten met bijbehorende ‘omgevingsgeluiden’ Bruckner op humoristische wijze tot leven riepen. Je hoorde de componist als het ware elke ochtend blijmoedig over hobbelige keien en zompige grasvelden vol hondendrollen naar de kerk lopen, onderwijl genietend van de vogelgeluiden en bloemengeuren om hem heen, om tenslotte gezeten op een krakende orgelkruk aan het improviseren te slaan. Ayres, die Bruckner zowel als ‘een puzzel als als een inspiratiebron’ ervaart: ‘Ik wilde meer te weten komen over de componist Bruckner, om te begrijpen wat iemand tot zulke ontzagwekkende muziek kon componeren. Ik was oorspronkelijk van plan om naar Linz en zijn geboortehuis te gaan, en naar Sank Florian, en om opnames te maken en musea te bezoeken.’ Dat kwam er niet van, zodat Ayres in Cornwall besloot dat ‘zijn’ Bruckner meer denkbeeldig dan documentair zou moeten zijn.  Ayres transcribeerde de Zevende symfonie tot twee klavierregels, analyseerde de muziek, ontdekte talloze ontroerende muziekfragmenten, harmonische veranderingen en korte tegenmelodieën die bij een orkestuitvoering vaak onopgemerkt blijven en nam een aantal van die fragmenten als uitgangspunt voor zijn reflectie op de Zevende. Zich afspelend in een reeks ‘scenes’ over Bruckners leven, ‘echt en verzonnen’, liet hij in zijn warmbloedig door het Asko|Schönberg verklankte No. 58 de originele noten van Bruckners Zevende voor 95 % intact, en richtte daarmee in de vorm van een welluidend en humoristisch hoorspel over de grote symfonicus een waarachtig monument voor Bruckner op, die zich er bij leven vast gevleid door gevoeld zou hebben. Het was al met al een inspirerende avond.

Wenneke Savenije

 

 

Info & tickets volgende concerten:

https://brucknercasco.nl/bruckner-casco-festival/

You May Also Like

Katia en Marielle Labeque in magische en holle muziek

Napels – Elektra verzuipt in trage tempi

  Nikola Meeuwsen benadert Mendelssohn als fijnzinnige kamermuziek

Wereldpremière Techno IV – Concert voor Piano en Orkest van Karen Tanaka