Muzikaal gemanipuleerde Lacrime di Eros is kapitale denkfout DNO
Gehoord: 18 november 2024, Muziektheater, Amsterdam
Door Peter Schlamilch
Om positief te beginnen: er was ook veel te genieten in de voorstelling Le lacrime di Eros, momenteel te zien bij de Nationale Opera (DNO): het koor Pygmalion was ronduit geweldig, het orkest van hetzelfde ensemble lang niet slecht en de zorgvuldig uitgekozen muziek uit de decennia rond 1599 (met enige uitzonderingen), het jaar van het ontstaan van de opera, was vaak prachtig en altijd interessant. Zelfs de toneelbeelden waren vaak van een fenomenale schoonheid; wat ging hier dan toch mis?
Geluiden van zangers
Le lacrime di Eros is een pasticcio-voorstelling, volgens het programmaboek, en ‘opgebouwd uit renaissancemuziek die aan de oorsprong van de kunstvorm opera heeft gestaan. De muzikale structuur bevat ook elektro-akoestische interventies en composities van Scott Gibbons, waarbij gebruik wordt gemaakt van geluiden van zangers, muzikanten, objecten en machines.’
‘Geluiden van zangers’, hmmm… daar wordt meestal zang mee bedoeld, maar hier dus niet? Ik ging er toch maar, zoals altijd, met een open mind naartoe.
Bloedtransfusie
De voorstelling begint met gehijg uit de luidsprekers in de zaal, en starten met iets anders dan met muziek in opera of concert is meestal een slecht idee: het publiek komt in principe voor die wonderwereld der acoustische klassieke muziek, en gehijg kunnen we in de sportschool al horen: je raakt daardoor vaak in een verkeerde mentaliteit, hoewel het hier nog wel meeviel. Storender was de ellenlange bloedtransfusie die de uit Trinidad afkomstige sopraan Jeanine De Bique moest ondergaan: waarom werd haar bloed uit haar lichaam gezogen? Levenssap? Het bleef vooralsnog vaag.
Sprechgesang
Als de muziek dan eindelijk begint, proberen we ons daarop te concentreren, maar horen De Bique nogal hijgerig zingen, dat op zich voorstelbaar is tijdens deze medische ingreep. Ze heeft vele zeer fraaie tonen, maar wisselt ze af met enkele zachte tot onhoorbare, die als intiem effect zeker doeltreffend kunnen zijn, maar als standaard stijlmiddel, zoals later in haar lange slotmonoloog, vervreemdend werken en vaak meer op Sprechgesang lijken dan op barokzang. Misschien dat dit bedoeld werd met de ‘Geluiden van zangers’? Kan zijn, maar we komen toch echt voor een operavoorstelling, waarin de pure schoonheid van de zang gevierd zou moeten worden.
Slanke stem
Haar collega, de Franse mezzosopraan Katia Ledoux, had een ander probleem: haar soms nogal onzuivere intonatie leidde af van haar boodschap, die door de vele soms verwarrende teksten sowieso al uitermate onduidelijk was. De Amerikaanse baroktenor Zachary Wilder zong prachtig, maar kwam met zijn erg slanke stem vaak niet goed boven het orkestje uit. De Hongaarse bariton Gyula Orendt stak ver boven zijn collega’s uit, niet alleen door zijn veel grotere ervaring (Berlijnse en Bayerische Staatsoper), maar ook door zijn welluidende, dragende en volle stem, die de hele zaal sonoor vulde.
Antifrasisch
Over de acteerprestaties van deze zangers heb ik geen opmerkingen, want aan de handeling op het toneel was werkelijk geen touw vast te knopen. Opzettelijk, zo blijkt uit het programmaboek, want regisseur Romeo Castellucci schetst zijn werk als een verzameling beelden zonder echt verhaal. Het centrale thema is natuurlijk de liefde, en die kwam vooral tot uitdrukking in gemis, scheiding, afstand, smachten, melancholie, kwelling, eenzaamheid, verlating en verlies, voorwaar geen opwekkende boodschap. In een artikel op internet zegt de regisseur over een van zijn voorstellingen dat die ‘antifrastico’ is, ‘antifrasisch’: ‘ze gebruikt vreemde en gewelddadige elementen om een tegenovergestelde betekenis over te brengen. Geweld betekent hier, homeopathisch gezien, het zoeken naar en de behoefte aan menselijk contact; net zoals een kus verraad kan betekenen.’
Martelwerktuigen
Op zich een fascinerend mensbeeld, en misschien niet eens onwaar, maar op het toneel werkt het verlammend uit, ook omdat er geen enkele relatie tussen tekst en ‘handeling’ was: wie niet compleet vertrouwd is met Castellucci’s ideeën ziet niet meer dan wat fraaie, maar uiterst gestileerde en vervreemdende toneelbeelden, enig tergend langzaam heen-en-weergeloop en vooral veel martelwerktuigen, heel veel martelwerktuigen, kennelijk Castellucci’s beeld van de liefde. De martelingen waren voor sommigen zo huiveringwekkend dat ze de zaal verlieten, maar ikzelf vond het vooral saai en amateuristisch. Iemand die zichzelf in brand steekt, maar daar eerst drie keer voor moet knippen met een haperende aansteker en vervolgens een vlammetje van vijf kerstboomkaarsjes produceert, wordt eerder lachwekkend dan indrukwekkend, hetgeen niet de bedoeling geweest zal zijn. En waterboarden? Really? Stop er gewoon mee. Auto’s op het toneel, om met de uitlaatgassen zelfmoord te plegen? Ik snap het beeld, maar zonder context of uitleg bij de kennelijk ongelukkige personages, die compleet ontbrak, blijft het nietszeggend.
Ernstig nadenken
En zo mislukt, na het dieptepunt van Andriy Zholdaks Fidelio en enkele andere voorstellingen, alweer een operavoorstelling van DNO, die toch ons nationale hoofdpodium mag bespelen, een zware verantwoordelijkheid. Dit was eigenlijk geen opera, op zijn best muziektheater, maar eigenlijk een soort beeldende kunst begeleid door prachtige barokklanken. Dit had prima een concertante uitvoering kunnen zijn, misschien met wat semi-scènische toevoegingen. En omdat DNO maar 10 speelmaanden per jaar tot haar beschikking heeft, en het toneel ook nog met het ballet gedeeld moet worden, moet De Nationale Opera eens ernstig gaan nadenken of het zo’n kostbare maand echt wil verspillen aan zoiets onzinnigs als deze voorstelling, nog afgezien van de vraag of je barokmuziek wel moet willen uitvoeren in het Muziektheater. Het antwoord luidt overigens: nee.
Nep en manipulatie
Er was echter een nog veel fundamenteler probleem: in het artikel ‘Een reis in surroundsound in De Nationale Opera: ‘Per stoel in de zaal ervaar je iets anders’’ door Frederike Berntsen (Het Parool, 14.11.2024) verklaart Componist Scott Gibbons dat de zaal is ‘omgetoverd tot een ruimte voor surroundsound, door middel van electro-acoestische middelen’. Gibbons zegt dat ‘wat we doen absoluut niet uniek is: in een beetje bioscoop omringt het geluid je ook.’ Hij heeft daarom zo’n honderd luidsprekers in de zaal laten ophangen, maar maakt daarbij een even fundamentele als kapitale denkfout: een operatheater ís geen bioscoop. In een bioscoop wéét je dat alles nep is: het is vooraf gefilmd, ge-edit en bewerkt. De magie van opera is juist dat het écht is, in een wereld die al zoveel nep en manipulatie bevat.
Unique selling point
Als we deze weg inslaan wordt het unique selling point van het operabedrijf, namelijk onversterkte zang- en orkestmuziek in onsterfelijke werken van eeuwigheidswaarde, ondermijnd, en zal het klassieke publiek definitief afhaken. Het Rijksmuseum vernieuwt de Nachtwacht ook niet, en de Villa Borghese laat de meesterwerken van Bernini keurig intact. Maar het wordt erger: Gibbons zegt in het genoemde artikel: ‘een operazanger met een microfoontje is uit den boze – en hier experimenteren we ermee. Zangers zijn trots op hun stem, ze zijn gevraagd voor een bepaalde rol, en ik ga met hun instrument aan de haal’.
Hij zegt verder dat hij achter de knoppen zit en voortbouwt op wat de zangers zingen, het geluid van hun lippen en wat het orkest speelt: alles wat de microfoons opvangen. ‘Hij manipuleert wat hij hoort en laat zo iets nieuws ontstaan uit oud materiaal.’
Verkeerde afslag
En hier neemt DNO definitief een verkeerde afslag: zangers hebben jarenlang gestudeerd op de perfectie van hun stem, en instrumentalisten niet minder. Het is hún unieke en onvervangbare expressiemiddel en spiegel van hun ziel en individualiteit. Het is bijna een misdaad om die te laten ‘manipuleren’ door een geluidstechnicus die dat alles teniet kan doen, onder het mom van verrijken.
Hoe kan de luisteraar nog weten wat echt is? Hoe kan de recensent nog in alle oprechtheid zijn mening geven over de vocale en instrumentale kwaliteiten van zangers en instrumentalisten? Het is de ergste vorm van muzikaal nepnieuws die er bestaat, een virtuele werkelijkheid in een wereld waarin je al bijna niets meer kunt geloven, alles onder de noemer van ‘vernieuwing’. De opera was juist het laatste toevluchtsoord van échte waarheidszoekers.
Kwaliteit
Het Rijksmuseum en de Villa Borghese blijven dus van hun meesterwerken af, maar alleen in de opera hebben we dat vreemde misverstand dat ‘alles anders moet’, dat we ‘de Aida nu wel een keer gezien hebben’. Of die vernieuwingsdwang uit de cultuurpolitiek komt of uit de operadirectie zelf is mij niet helemaal duidelijk, maar ik spreek wel ontzettend veel mensen, binnen en buiten het muziekvak, die er ontzettend genoeg van hebben. Kwaliteit en authenticiteit moeten altijd de basis zijn, en al die vervreemdende regies maken onze traditie kapot. Of zou dat juist, stiekem ergens, de bedoeling zijn? Erger: als we gaan twijfelen of datgene wat we gehoord hebben wel echt was, en niet gemanipuleerd door een of andere Amerikaanse componist, wat houden we dan nog over? Ik hoop en verwacht dat dit een eenmalige stap op het glibberige hellende vlak van de muziekmisleiding was: het leidt namelijk naar de uiteindelijke opheffing van de klassieke muziekpraktijk.
Baken van oprechtheid
Zoals gezegd, deze voorstelling had zeker kwaliteit, maar vooral voor wie de ogen dicht deed en de muziekmanipulaties even kon vergeten: het orkest Pygmalion klonk uitstekend, hoewel wel vaak erg fluwelig waar je ook wat meer pit verwachtte (door de gemanipuleerde sound?). Oprichter en dirigent Raphaël Pichon had, zoals gezegd, een heerlijke bloemlezing uit de barok gemaakt, maar dirigeerde die zo voorzichtig dat de avond muzikaal wel wat eenvormig, ongedefinieerd en monotoon werd: grote muzikale contrasten of hoogtepunten ontbraken, afgezien van openings- en slotkoor, fenomenaal gezongen door de 28 zangers uit het ensemble die de voorstelling in feite redden. De bassen ronkten dat het een aard had (met soms zeer lage noten), de alten waren warm en opvallend melodieus, en de sopranen (misschien iets te zwaar bezet) klonken helder, zuiver en zeer aangenaam. Alleen de tenoren vielen in de balans iets weg, maar dat kan misschien aan de ondankbare zaal gelegen hebben. Of lag het toch aan de electronische muziekmanipulatie? Er is geen manier om dat nog te weten, om tot een eerlijk oordeel te komen. We gaan dat scherp in de gaten houden, want muziekmanipulatie zal de ondergang van de opera- en muziekkunst betekenen, want in een wereld waar al zoveel onechtheid en manipulatie heerst is de pure, menselijke stem een baken van oprechtheid en eerlijkheid. Dat mogen we nooit verliezen.
Peter Schlamilch
Info:
https://www.operaballet.nl/de-nationale-opera/2024-2025/le-lacrime-di-eros