Nguci is een briljant pianiste, Denève is een briljant dirigent en Visman een briljant bewerker
Gehoord: De Doelen, Rotterdam, 3 november 2024
Door Willem Boone
Het programma gewijd aan ‘Frans-Russische betrekkingen’ begon op originele wijze met een kort werk van Lily Boulanger, D’un matin de printemps. De Franse dirigent Stéphane Denève wist direct een onmiskenbaar lichte, verfijnde, Gallische toets aan te brengen die tijdens het gehele concert te bewonderen was. Het orkest speelde in grote bezetting met optimale helderheid. Het is goed dat deze muziek die een geheel eigen stijl heeft vaker geprogrammeerd wordt. Het mocht ook wel weer eens, want de laatste keer dat deze korte compositie uitgevoerd werd, was in 1937 onder leiding van Eduard Flipse.
Saint-Saëns
De jonge, zeer getalenteerde Albanese soliste Marie Ange Nguci is niet een van de beste pianisten van dit moment, maar ook een van de aardigste weet ik inmiddels uit ervaring, nadat ik haar na het concert interviewde. Zij kwam al applaudisserend op en daarmee toonde zij respect voor het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Vreemd genoeg had het orkest niet gestemd voor haar opkomst en nadat Nguci plaatsgenomen had achter de vleugel duurde het geruime tijd voor de musici begonnen met spelen. Dirigent en soliste keken elkaar een paar vragend aan zonder dat duidelijk werd waarom (‘Missen ze iemand?’ vroeg een dame achter mij). Toen de pianiste echter het Tweede Pianoconcertvan Saint-Saëns inzette, mocht die inzet er direct wezen. Het Andante sostenuto begint met een lange solo die doet denken aan een orgelwerk van Bach. De Franse componist was natuurlijk ook een gevierd organist en hij zal niet voor niets deze ervaring meegenomen hebben in zijn schrijfwijze voor piano. Nguci, die behalve piano ook cello, orgel en Ondes Martenot bespeelt en dirigeert, greep diep in de toetsen en speelde natuurlijke fortes. Zij vond diepgang in een concert dat soms voor oppervlakkig vergeleken wordt.
Prachtig waren haar tempokeuzes, dit was werkelijk een andante sostenuto. Je kon horen dat soliste, orkest en dirigent lang geoefend hadden, want de orkestbegeleiding onder Denève was niet alleen liefdevol, maar ook zeer geconcentreerd. Het tweede deel, Allegro scherzando, klonk als een Scherzo van Mendelssohn: vederlicht en vliegensvlug. Nguci had geen moeite met het razend moeilijke snelle passagewerk, dat opviel doordat er een schittering over lag. Ook hier viel het verzorgde orkestspel op met details als pizzicati van celli en contrabassen. Aan het eind hielden soliste en dirigent beiden hun handen omhoog alsof ze mogelijk applaus wilden bezweren. Fraai was wederom de tempokeuze in het afsluitende Presto dat hier werd wat het is: een wervelende tarantella en niet – zoals soms gebeurt – een race tegen de klok. De soliste vond opnieuw veel muziek in passages die wel eens bombastisch uit kunnen vallen. Haar fortes aan het eind stonden als een huis en het was mooi om te zien hoe organisch alles bij deze pianiste gebeurt. Na het enthousiaste applaus speelde zij een toegift van formaat: Ravels Une barque sur l’océan uit diens Miroirs. Ze toverde met kleuren en haar spel was vloeiend, optimaal helder en deed naar meer Ravel verlangen.
Gaspard de la nuit
Tijdens dit concert volgde er meer Ravel in de vorm van een wereldpremière, namelijk de orkestratie van zijn Gaspard de la nuit door de Rotterdamse componist Bart Visman. Ik was bijzonder benieuwd hoe dit zou klinken. De kalme inzet van Ondine werd nu op treffende wijze op fluit gespeeld. Visman gebruikte mooi de timbres van blaasinstrumenten (onder meer de Engelse hoorn) en wist in deze versie goed het effect van – alweer – schittering van water voor de geest te roepen. Le gibet klonk als te verwachten desolaat en in Scarbo werd de spanning goed opgebouwd. Ook in deze versie was de muziek duister en diabolisch van karakter. De Rotterdamse componist heeft hoorbaar goed geluisterd naar Ravels eigen orkestratie van bijvoorbeeld Daphnis et Chloé of La Valse en is er op knappe wijze in geslaagd om deze beruchte pianocompositie voor orkest te zetten. Daarin was een grote rol weggelegd voor percussie met maar liefst zes spelers. Het slot was al even vluchtig als in het origineel. Orkest en dirigent gaven een vertolking die opnieuw uitmuntte door verfijning. Na afloop kwam de orkestrator het podium op om dirigent en orkest te bedanken.
Stravinsky
Ten slotte klonk het enige niet-Franse werk in dit programma, de Suite uit ‘De vuurvogel’ van Stravinsky. Denève liet het orkest soms bijna spelen alsof het verfijnde kamermuziek maakte. Opvallend was het dansante tempo van de Danse infernale, alsof de dirigent zich er steeds bewust van was dat het om balletmuziek ging. De verfijning die hij eerder in de Franse muziek toonde, moet wel haast zijn handelsmerk zijn, want deze was ook in Stravinsky te horen. Daardoor klonk het eind, de Finale, muzikaal en was het hem er niet alleen om te doen om zoveel mogelijk decibellen te produceren. Heeft het orkest hem niet al eens voorzichtig gepolst om dirigent Lahav Shani in de zomer van 2026 op te volgen..?
Willem Boone
Info:
https://www.rotterdamsphilharmonisch.nl/agenda