Sublieme Mahler I door Klaus Mäkelä in Concertgebouw en Vondelpark Paviljoen

Concertgebouworkest o.l.v. Klaus Mäkelä. Mahler Festival 2025, 8-18 mei, Amsterdam. Anders Hillborg (1954) Hell Mountain, Mahler: Eerste symfonie. Gehoord: 9 mei & 10 mei, Vondelpark Paviljoen, Concertgebouw.
Door Wenneke Savenije
Holistische Mahler
Inmiddels heb ik er vier Mahler symfonieën opzitten, waardoor het enorme enthousiasme dat de schitterende uitvoering van Mahlers Eerste symfonie door het Concertgebouworkest o.l.v. Klaus Mäkelä bij me opriep, en dat voor een componist die nooit tot mijn favorieten heeft behoord, helaas alweer een beetje tanende is. Dat ligt niet aan de geweldige organisatie van het Mahler Festival 2025, die het met behulp van streaming mogelijk maakt al zijn 10 symfonieën en veel van de randprogrammering letterlijk van alle kanten te bekijken en beluisteren: in het Concertgebouw, op een reusachtig scherm in het Vondelpark Paviljoen (gratis!) en gewoon thuis op tv of op de computer. Het ligt ook niet aan het doorgaans hoge niveau van de uitvoeringen tot nu toe. Dat waren na de theatrale openingsavond o.l.v. Viotti: Klaus Mäkelä en het door de Mahler-wol geverfde Concertgebouworkest (Mahler I), Iván Fischer en het Budapest Festival Orchestra die de sfeer van het Weense fin de siecle in hun genen hebben zitten (Mahler II), het Japanse NHK Symphony Orchestra uit Japan o.l.v. de degelijk maar te ingehouden dirigerende Italiaan Fabio Luisi (Mahler III) en als laatste ditzelfde orkest met een nu wel loskomende en wat meer begeesterde Luisi in Mahler IV, waarbij mijn Mahler-barometer, ondanks het niet ideale Mahlerspel van het NHK en de erg mooie maar wat ‘abstracte’ zang van de Japanse sopraan Ying Fang weer omhoog schoot. Het ligt wat mij betreft in sommige van zijn symfonieën ook een beetje aan Mahler zelf.

Herhaling van zetten
Bij veel Mahler-stukken achter elkaar begint de componist zichzelf soms te herhalen. Zijn cerebrale muziek is vaak nodeloos lang en bombastisch. In zijn hoogdravende idioom lijkt hij steeds weer dezelfde ‘trucjes’ van stal te halen (waaronder veelvuldig gebruik van banale melodietjes, kinderliedjes, folkloristische dans, militaire marsen, enz.), waarbij hij veelvuldig gebruik maakt van magistraal koper, schrille trompetten, snijdende houtblazers, klokkenspel, unheimische trommels, pauken en bekkens, gillende of juist bijna onhoorbaar fluisterende violen, zwelgende alten, grommende bassen, brommende cello’s. Voeg daarbij de pretentieuze, neurotische, de af en toe kitscherige en soms hysterische uitstraling van het geheel, de pathetische zwaarmoedigheid waar nooit een einde aan lijkt te komen, en ik hou het af en toe voor gezien. In tegenstelling tot wijlen Willem Mengelberg, die een van Mahlers eerste grote bewonderaars was, de componist naar Amsterdam haalde en er zeker veel meer verstand van had. Maar, eerlijk is eerlijk, ook al mis ik bij Mahler vaak de eenvoud, coherentie en betovering. de componist staat ook voor een dikwijls stralend palet aan bijzondere orkestrale klankkleuren. Zijn langzame delen zijn vaak adembenemend mooi, waaronder natuurlijk het beroemde Adagietto uit Mahler V, geschreven als liefdesverklaring aan Alma. En dan zijn er nog die prachtige werken voor zanger en orkest, zoals de Kindertotenlieder en Des Knaben Wunderhorn. Soms is Mahlers muziek, die een brug slaat tussen romantiek en modernisme, werkelijk hartverscheurend intens en diepzinnig van emoties, maar het is en blijft voor mijn gevoel vaak een beetje ‘overdone.’ Behalve wanneer een briljante dirigent als Klaus Mäkelä zich energiek en opzwepend aan Mahler waagt, die op 16 mei ook de complexe Achtste symfonie met het Concertgebouworkest gaat uitvoeren. Daar kijk ik nu al naar uit!

Mahler I
Op vrijdag 9 mei en op zaterdagmiddag 10 mei dirigeerde Mäkelä, die inmiddels al de 1e, 2e, 3e, 5e en 9esymfonieën heeft gedirigeerd bij respectievelijk het Concertgebouworkest, Orchestre de Paris, Chicago Symphony Orchestra en op het Verbier Festival, de ‘Titan’, zoals de bijnaam van Mahlers Eerste symfonie uit 1899 luidt, die misschien wel zijn meest toegankelijke is. Inspiratiebron van het werk vormde naar Mahlers eigen zeggen de roman Titan van de Duitse romanticus Jean Paul, waarin de emotionele held zichzelf uiteindelijk vernietigd. Het stuk opent met fluisterende strijkers die het ontwaken van de natuur in de vroege ochtend verbeelden, waarna je de held zorgeloos door de velden hoort dwalen, terwijl de vogels fluiten (‘Koekoek’ door de houtblazers). Er volgt een vrolijke Oostenrijkse ‘Ländler’ trden de hoors, volgens Mahler ‘met volle zeilen’ op de voorgrond. Dan volgt een indrukwekkende treurmars die gebaseerd is op ‘Vader Jacob’, waarin de dieren de jager naar zijn graf dragen. ‘Als een bliksemschicht uit donkere wolken’ vlamt vervolgens het Allegro furioso op, ‘wanhopig en uit een diep geraakt hart’ aldus Mahler, waarin marsen, walsen en fanfares uit zijn jeugd een overwinnig op het noodlot lijken aan te kondigen. Dat is overigens maar schijn, want in de Tweede symfonie sterft de held alsnog. De hoornisten staan zeven man sterk, ondersteund door trompetten en trombones, op om hun hymne met ‘die möglichst grösste Schallkraft’ luister bij te zetten. Het geheel is onmiskenbaar indrukwekkend gecomponeerd, maar bij de première in Boedapest werd de Eerste symfonie allesbehalve goed ontvangen, zodat een gedesillusioneerde Mahler zich noodgedwongen op zijn carrière als dirigent ging concentreren en voortaan alleen nog maar in de zomermaanden componeerde.

De Mahler van Mäkelä
De buitengewoon intellegente, muzikale en getalenteerde Mäkelä (29), die alleen al met zijn vloeiende en waarachtige gestiek en zijn goudeerlijke gelaatsuitdrukkingen louter enthousiasme genereert, bracht de Eerste symfonie als een glashelder opgebouwd en zeer expressief ‘verteld’ heldenepos, waarin hij alles met alles (niet alleen de noten maar ook de essentie ertussen!) fraai getimed wist te verbinden, geen detail of nuance mistte, een prachtige orkestklank genereerde en het geheel met zoveel elan, elegantie en schwung over het voetlicht bracht, dat niet alleen het publiek met volle teugen genoot maar ook de musici volledig in de door hem gegenereerde flow kwamen. Samen met Mäkelä gaven ze optimaal klank aan de hypnotiserende potentie van Mahlers eersteling. Zelfs de vogels floten mee met de registratie op het enorme scherm in het Vondelpark Paviljoen, waar iedereen in de ban raakte van het inspirerende camerawerk en de best geslaagde klankkwaliteit, zodat het publiek na afloop spontaan begon te klappen en joelen.

De dag erna bracht Mäkelä het er in de Grote Zaal van het Concertgebouw al even spectaculair en enthousiasmerend vanaf, alleen zag ik nu slechts zijn rug en sierlijke armbewegingen en helaas niet die enorm tot de verbeelding sprekende gelaatsuitdrukkingen van de jonge dirigent, die volledig opgaat in de muziek en daarmee samenvalt. Werd Mahler zelf misschien geremd door te veel ego en te heftige trauma’s, Mäkelä heeft daar totaal geen last van en laat spontaan het zonlicht schijnen over Mahlers vaak sombere en getroebleerde thematiek, waarbij hij de door Mahler aangeleverde ‘bouwstenen’ prachtig opeen stapelt. In zijn meeslependheid kwam Mäkelä voor mij een beetje in de buurt van Leonard Bernstein, die ook als geen ander opwindende Mahler-verhalen wist te vertellen. Ik geloof dan wel dat ik niet zo’n Mahler-fan ben, maar voor de Mahler van Bernstein maak ik graag een uitzondering, net als voor de imposante Mahler van Bruno Walter, Otto Klemperer, Claudio Abbado en Bernard Haitink, dirigenten die elk op hun eigen manier persoonlijkheid genoeg hadden om muzikaal het onderste uit de kan te halen in hun vertolkingen van Mahler.

Geweldige akoestiek in Concertgebouw
Wat Mäkelä in het Concertgebouw nog boeiender maakte dan op het megascherm in het Vondelpark Paviljoen, was natuurlijk de geweldige akoeestiek van de Grote Zaal, de gewijde plek waar Willem Mengelberg in 1903 de Mahler-traditie begon met de Derde symfonie, waardoor het geheel nog samenhangender en dus nóg overtuigender klonk. Ik heb het zelf niet gezien, maar de televisie-registratie schijnt weer wat minder sterk te zijn geweest, mogelijk ook omdat Mahler – zoals me afgelopen zaterdag zelf opviel tijdens de thuis op de bank bekeken een daar ook niet zo goed overkomende tv-registratie van Mahler II met Fischer en het Budapest Festival Orchester, waarvan mensen in het Vondelpark Paviljoen juist wel intens hadden genoten – gewoon veel ruimte nodig heeft om zijn muzikale universum optimaal resonerend te laten overkomen. Aan Mahler I vooraf ging het door Mäkelä en het Concertgebouworkest sereen en krachtig uitgevoerde ‘sfeerstuk’ Hell Mountain van Anders Hillborg (1954), die bij het concert aanwezig was, een golvende oerzee van steeds nieuwe samenklanken, soepeltjes heen en weer pendelend tussen verstilde overpeinzingen en heftige uitbarstingen, waarin Mahleriaanse elementen waren verwerkt, van de zinderende zomerlucht tot aan het gepiep en geknars van een boerenkar over de kiezelstenen, totdat het geheel weer vezonk in de zachtjes kabbelende klankzee.
Wenneke Savenije

Info: