Tsjaikovski’s Vijfde bij London Philharmonic ontbeert Russische ziel
Gehoord: 9 februari 2025, TivoliVredenburg, Grote zaal, Utrecht
Door Peter Schlamilch
Wat een voorrecht dat verschillende concertzalen af en toe zélf de handen ineenslaan om grote buitenlandse orkesten naar Nederland te halen en ze te presenteren aan een publiek dat ze anders misschien alleen van cd-opnamen kent. Zo maakte het London Philharmonic Orchestra op hun uitnodiging de afgelopen tijd een tournee door België en Nederland, waarin het in vijf dagen Rotterdam, Eindhoven, Antwerpen, Brugge en – tenslotte – Utrecht aandeed. Londense orkesten staan bekend om hun moordende concurrentie tussen de musici (bijna niemand heeft een vaste baan en de orkestbezettingen wisselen sterk) en wurgende werkschema’s met soms heel weinig repetitietijd.
Rots in de branding
Het was misschien daarom dat de Fins-Russische dirigent Dima Slobodeniouk ervoor koos om ‘op safe’ te spelen. Hij leidde het LPO met een strakke slag waaraan niet te ontkomen valt, iets dat voor een orkest op tournee, met alle stress van dien, veel zekerheid geeft, zeker in het slotconcert als iedereen moe is en naar huis verlangt. Slobodeniouk is een ware rots in de branding die kalm en beheerst zijn musici door de stormen van Sibelius en Tsjaikovski leidt. Voor een opwindend en vooral doorleefd concert is dat echter niet voldoende. Opwinding was er genoeg, maar de ziel ontbrak.
Richtingloosheid
Niet dat het concert ook maar enigszins saai was, integendeel. Alleen al de fenomenale combinatie van Sibelius’ geliefde Vioolconcert met Tsjaikovski’s heerlijke Vijfde Symfonie is al een feest op zich en bijna niet stuk te krijgen, ook niet door het korte werkje Hava (Sneeuw) van de Finse componiste Lotta Wennäkoski (1970), waarmee het concert begon. Het verklankt inderdaad een waarschijnlijk eindeloze Finse sneeuwbui, met veel gefluister, zachte glissandi en stilstaande klankbeelden, dat alles in een bijna atonale sfeer die toch nergens onprettig aanvoelt. Het stuk heeft ook een zekere expressiviteit, maar door de richtingloosheid van het geheel wisten we helaas niet precies wélke.
Culturele impasse
Het is zo’n typisch kort, modern, verplicht nummer om de subsidiënten te bewijzen hoe ‘vernieuwend en verbindend’ een orkest is, maar waar eigenlijk niemand écht op zit te wachten, publiek noch musici. Hava zat echter ook niet in de weg en stootte het publiek niet af: Vredenburg was gelukkig vrijwel uitverkocht. Het was ook niet lelijk of onfraai, het was eigenlijk best lief en schattig, maar de uitweg uit de enorme culturele impasse waarin de klassieke muziek zich momenteel bevindt zal het niet bieden. Het orkest kweet zich uitstekend van de obligate flageoletten en pizzicati, en ook de dirigent liet zich niet gek maken en hield zich strak aan zijn vierkwartsmaat. Atonaal impressionisme, niet meeslepend maar zeker niet onleuk.
Niet altijd vlekkeloos
Daarna ging het publiek er duidelijk eens goed voor zitten: het Vioolconcert van Sibelius werd al na het eerste deel met een stormachtig applaus ontvangen, een teken hoe het publiek nog altijd hunkert naar de grote, bekende klassieke werken. Aan de Hamburgse violist Christian Tetzlaff moest ik even wennen: hij speelde met alle grote orkesten ter wereld, maar miste al in maat 7 een belangrijke noot van de triolen die daar staan. Ook speelde hij van blad, wat natuurlijk mag, maar ongebruikelijk is op dit niveau. Hij zegt zelf dit Vioolconcert veel gespeeld te hebben, maar maakte een toch wat onzekere indruk, ook in de intonatie, die, vooral in de hoogte, zeker niet altijd vlekkeloos was.
Verhaal vertellen
Tetzlaff speelde verder prima, maar ik miste wel wat kleuren op het palet en ook de retorica van Sibelius’ meesterwerk was in het eerste deel ver te zoeken: van veel opbouw was geen sprake en ook de frasering en vooral de stilten tussen de zinnen konden beter. Als solist moet je een meeslepend verhaal vertellen, en dat lukte in het eerste deel nog niet helemaal, hoewel het dus wel een enorm applaus genereerde. In het tweede deel was dat verhaal er wél, en Tetzlaff kwam hier, met zijn over het algemeen toch wat donkere en bedachtzame toon, ook beter uit de verf, hoewel het koper af en toe veel te luid begeleidde. Tetzlaff speelde hier boeiend, poëtisch, meeslepend en zuiver, in prachtig samenspel met het orkest. Dirigent Dima Slobodeniouk liet zich ook in dit concert niet gaan en hield het vooral bij takteren, wat jammer was, omdat daardoor de diepe muzikale schoonheid van dit deel wat afstandelijk en ambachtelijk bleef.
Spectaculaire uitvoering
Het derde deel kreeg van Sibelius het tempo Allegro, ma non tanto mee (Vrolijk, maar niet te veel), maar daar had de dirigent geen boodschap aan: in een razend tempo, dat mij overigens best beviel, joeg hij de violist, die zich daardoor in de eerste maten even verslikte, door de toch al hondsmoeilijke noten, en ze kwamen ook niet helemáál gelijk bij de finish. Niet dat dat nou allemaal zo erg is, en alleen wat kenners zullen het gehoord hebben, maar het was jammer omdat Tetzlaff duidelijk tot meer in staat was dan er nu uitkwam. Het publiek was echter uitzinnig, en ook niet ten onrechte: het laatste deel had zeer veel energie en brille, en zo is het ook bedoeld. En ook al lukte niet alles, toch was dit een heel spectaculaire uitvoering van Sibelius’ schitterende muziek.
Afstandelijkheid
Tsjaikovski schreef bij het eerste deel van zijn Vijfde de depressieve woorden: ‘Inleiding – volledige overgave aan het lot, of wat hetzelfde is, aan het ondoorgrondelijke besluit van de voorzienigheid. – Allegro: Gemompel, twijfel, klacht, verwijt.’ Van al deze gevoelens was weinig te horen bij Slobodeniouks interpretatie van deze symfonie: Net als voor de pauze bleef hij nuchter dirigeren, helder en zakelijk, waardoor de diepbedroefde grafstemming van de inleiding nauwelijks voelbaar werd: met bijna opgewekte slag leidde hij de beide klarinettisten, die het noodlotsmotief zacht aan de wereld moesten vertellen, door de inleiding, misschien goed bedoeld, maar daarbij een zakelijke afstandelijkheid creërend die de hele symfonie niet meer zou wijken. Ook de lange, wanhopig-moedeloze stilte die de grote componist in maat 20 al laat vallen werd nauwelijks waargenomen: steeds vooruitdenkend joeg de dirigent voort, met weinig aandacht voor het moment zelf.
Karakter
Tsjaikovski’s grootheid zit hem in de magische momenten die hij tussen al zijn eindeloze toonladders en akkoordbrekingen legt, en daar zijn er vele van, zoals de eenzame reprise in de fagot. Slobodeniouk laat het orkest technisch uitstekend spelen, spatgelijk en degelijk, maar magisch wordt het nergens, laat staan dat de Russische ziel, of sterker, Tsjaikovski’s ziel ergens zichtbaar werd.
Niet dat er niets te smullen viel, want dit is en blijft een toporkest: de strijkers zijn technisch fantastisch, hoewel de klank van de violen erg eenvormig is en meestal te licht voor deze muziek. Veel te genieten viel er bij de cello’s en, vooral, de altviolen, die eigenlijk het meeste karakter inbrachten. De contrabassen vond ik met 6 stuks wat te licht bezet, waardoor het fundament onder het stijkerskoor te flets was.
Weemoed
Ook de balans tussen blazers en strijkers was vaak niet optimaal, waarbij de houtblazers af en toe werden overstemd door het koper. De hoornsolo in het begin van het tweede deel was mooi, maar niet ‘zeer expressief’, zoals Tsjaikovsky erbij schreef, en de klarinet, die dat in zijn samenspel wél probeerde, kreeg zo weinig ademruimte dat er weinig van overbleef. Het beeldschone tweede thema, tussen klarinet en fagot, een van de mooiste passages die Tsjaikovsky ooit schreef, werd uitstekend gespeeld maar had te weinig weemoed en gravitas om te kunnen ontroeren.
Geest van Tsjaikovski
Het derde deel was weer behoorlijk gaaf, homogeen en (alweer) technisch perfect, maar miste de melancholie van de droevige wals, ook omdat Slobodeniouk bijna alles in drieën dirigeerde, wat in een gefragmenteerd effect resulteerde. Het machtige vierde deel, dat door de componist aanvankelijk als een mislukking werd beschouwd (hij draaide later bij), werd alweer uitstekend gespeeld, en in het Allegro vivace gingen alle sluizen open. Er ontstond voor het eerst een soort Russische, haast beestachtige wildheid: heerlijk! Het publiek zat op het puntje van de stoel en het orkest leek even echt ontremd. De strijkers speelden nu wél diep in de snaar en de houtblazers leken nieuw leven te krijgen. In deze laatste minuten zweefde even de geest van Tsjaikovsky door de zaal, die tot het einde zou blijven: de machtige slotaccoorden werden gelukkig niet, zoals soms nog wel eens gebeurt, van een enorme vertraging voorzien, maar explodeerden in het hoofdtempo met een geweldige energie, als een omgekeerde oerknal. Het publiek explodeerde eveneens, en terecht: dit is een bijzonder orkest en een voorrecht om te hebben beluisterd (dankzij de concertzaaldirecties), al was de Russische ziel maar heel kort aanwezig geweest.
Peter Schlamilch
Foto’s: Marco Borggreve, Peter Schlamilch e.a.
Info: