Alexander Chance: countertenor op eenzame hoogte
Gehoord: 23 februari 2025, Concertgebouw, Kleine zaal, Amsterdam
Door Peter Schlamilch
Over de techniek van de countertenor, de mannelijke alt, bestaan zoveel theorieën en ideeën, dat ik ze hier niet kan benoemen, maar het woord zelf komt uit de renaissance, waar de contratenor altus de derde tegenstem van de melodie vormde. In tegenstelling tot wat het woord altus suggereert was die stem soms hoger, soms lager dan de tenor, een woord dat op zijn beurt weer van het Italiaanse tenere stamt: (de melodie) houden. Zelfs over de vraag of de countertenor nu kopstem of falsetto (letterlijk: ‘verkeerd stemmetje’) gebruikt zijn de geleerden het niet eens, en ook niet of daar eigenlijk wel een verschil tussen is.
Volumineus en kleurrijk
Voor de luisteraars, afgelopen zondagmiddag in het Concertgebouw, maakte het allemaal weinig uit. Alexander Chance, de zoon van de wereldberoemde countertenor Michael Chance, zong, in een prachtig programma van Purcell-liederen, de sterren van de hemel, begeleid door clavecinist Korneel Bernolet op een instrument dat eigenlijk voor Chance’ stem een tikkie te klein was. Chance’ stemgeluid is namelijk zó pregnant, kernachtig en dragend dat hij niet alleen geen enkele moeite had de Kleine Zaal te vullen, maar ook de Grote Zaal met gemak zou aankunnen.
Niet alleen is zijn stem volumineus en kleurrijk, ze is ook gewoon uiterst aangenaam om te beluisteren, maar dat is nog niet alles: Alexander Chance doet je, en dat is heel bijzonder, vrijwel direct ‘vergeten’ dat je naar een counter zit te luisteren, in de goede zin van het woord. Vergeten klinkt misschien onaardig, maar dat is zo niet bedoeld, want niemand kan ontkennen dat veel countertenoren een wat onnatuurlijke ervaring opleveren, als was het maar omdat de kopstem (of de falset, dus) eigenlijk niet bedoeld is om mee te zingen, omdat ze van nature wat hijgerig en iel klinkt.
Aardse troebelen
Alleen na jarenlange training is een zanger in staat zijn falset zo te gebruiken dat die niet alleen diverse ‘kleuren’ kan produceren, maar ook dynamische verschillen (‘hard en zacht’) en natuurlijk een volkomen zuiverheid van intonatie. Alexander Chance is meesterlijk in al deze drie technische facetten, maar lost meteen ook het probleem op waarover ook controverse bestaat (zoals bijvoorbeeld in een artikel van David G. Rugger): past de vermeende ‘vrouwelijke klank’ van de countertenor wel bij de masculiene teksten die, bijvoorbeeld, Purcell verklankte? Nou, bij Alexander Chance bestaat daar geen misverstand over: de kracht, viriliteit en manlijkheid spat van het podium af, en de werkelijk schitterende teksten (keurig afgedrukt in het programmaboekje en voorzien van uitstekend commentaar door Fred Luiten), komen volledig tot hun recht, uiteraard met een onberispelijke en prachtig ingekleurde Engelse uitspraak. Alexander Chance concentreert zich volledig op de woorden en hun betekenissen; geen nuance ontgaat hem en zijn schakeringen in de interpretatie zijn boeiend en eindeloos, hoewel hij, verrassend, nauwelijks gebruik maakt van gezichts- of lichaamsexpressie. Voor luisteraars die gewend zijn aan het romantische liedrepertoire, of zelfs opera, is dat even wennen, zeker omdat er ook een aantal toneelmuzieken en operanummers op het programma stonden, zoals het prachtige Music for a while, waarin de muziek als korte verzachting van de aardse troebelen wordt bejubeld. De laatste, wegstervende, noot ervan was huiveringwekkend: terug naar de realiteit.
Pijn en verlossing
Natuurlijk ontbrak ook het prachtige Sweeter than Roses niet, over de kus die het hele leven in een ander daglicht kan zetten, en de liefde toelaat tot in alle uithoeken ervan. Als een echte vocale dramaticus zoekt Chance de vele dissonanten op (in plaats van ze te omzeilen, zoals veel jonge musici tegenwoordig lijken na te streven), vergroot ze uit en speelt daarmee het eindeloze muzikale spel van pijn en verlossing subliem uit.
Verveeld met zijn toonsoort
Het intermezzo van Händels Suite in E, gespeeld door Korneel Bernolet, kon ons minder bekoren: het instrument is ook te iel om de luisteraar echt te beroeren, en Händels muziek is, zacht gezegd, helaas verre van geniaal en doet in elke maat verlangen naar de oude Bach: waar Händel het heerlijk vindt om eindeloos in dezelfde toonsoort te blijven hangen (hooguit moduleert hij een keer naar de dominant of parallel), is Bach meestal al na een paar maten verveeld met zijn toonsoort (die hij, hilarisch genoeg, nota bene zelf heeft uitgekozen), met als frappantste voorbeeld natuurlijk diens Hohe Messe, waarin hij al in maat 2 naar de subdominant is gemigreerd.
Terug naar Händel, die na de pauze ook nog op het programma stond in de vorm van de Suite in g, waarvan het ritmisch afwisselende begin een stuk interessanter is, maar waarvan ook hier de slotdeeltjes behoorlijk eentonig zijn.
Ziekte van onze tijd
Chance bezondigt zich gelukkig nergens aan gesproken teksten of olijke kwinkslagen tussendoor, toch een beetje de ziekte van onze tijd: hij blijft geconcentreerd in zijn rol als bard, hoewel hij niet zonder bladmuziek zingt, hetgeen het geheel nog sterker zou maken. Vocaal staat hij echter op eenzame hoogte: zijn volle stemgeluid (soms ook fluisterzacht) is altijd rond en open. Nergens is zijn stem geforceerd of geknepen, heel bijzonder bij een countertenor, maar zoals gezegd: je vergeet al na enkele seconden wat voor apart stemtype je eigenlijk aan het beluisteren bent. Opvallend zijn ook de beginnoten van elke frase: volledig vrij, onbelemmerd en stemhebbend ingezet op een perfecte ademsteun, resulterend in een even zuivere als volmaakte, schijnbaar eindeloze frasering. Zijn pokerface concentreert de aandacht van de luisteraar volledig op de tekst en op Purcells schitterende noten en belevingswereld: een intense ervaring, zoals in het even fascinerende als suïcidale In the black dismal dungeon of despair, waarvan de ‘zwarte, sombere kerker van wanhoop’ door Chance beklemmend en desolaat werd geschilderd, al had ik heel graag de retorische barokformule van de Interrogatio (smeekbede) wat sterker gehoord, die Purcell heel bewust op de woorden ‘O give me such a glance / As Peter had; thy sweet, kind, chiding look / Will change my heart, as it did melt that rock’componeerde. Maar je kunt niet alles hebben.
Alexander Chance concentreert zich op de noten en de tekst, zingt in perfect samenspel met zijn begeleider in een prachtig en zeer afgewerkt Engels, en is wars van ijdelheid, show en overdrijving. Een puurdere en perfectere Purcell is niet makkelijk te vinden.
Peter Schlamilch
Info:
https://fredluiten.nl/wiezijnwij.html