Brahms en Enescu op Slotconcert Kamermuziek Festival Utrecht van Janine Jansen
Gehoord: 30 december 2024, Muziekcentrum Vredenburg, Utrecht
Door Wenneke Savenije
Bijna te mooi
In de vier dagen tussen Kerst en Oud & Nieuw brachten violiste Janine Jansen en haar Kamermuziek Festival Utrecht 130 musici (waaronder 17 internationale topmusici) bij elkaar, die in allerlei formaties 50 concerten speelden. Op het slotconcert klonk een van de favoriete werken van Janine Jansen: het stormachtige en origineel gecomponeerde Octet van de Roemeense Georges Enescu (1881-1955), die behalve componist ook violist, pianist en dirigent was, en als pedagoog o.a. de leraar van Sir Yehudi Menuhin. Op YouTube staat een opname van Janssen met hetzelfde stuk en deels dezelfde musici uit 2009:https://youtu.be/Ugv_o2XsJoE?si=BN5RqhAhQ1gpcCSs, opgenomen in dezelfde zaal waarin het nu weer klonk.
Gerijpt bleek inmiddels het inzicht in vorm en structuur, het uitlichten van details en nuances, het optimaliseren van de vervoerende onderlinge dialogen waartoe het Octet de acht strijkers – violisten Janine Janssen, Boris Brovtsyn, Riuslan Talas , Stephen Waarts, altviolisten Gareth Lubbe en Timothy Ridout, cellisten Jens Peter Maintz en Daniel Blendulf – voortdurend uitnodigt (vooral de duetten tussen Jansen en altviolist Ridout waren hemels!) en het alert benutten van verfijnde mogelijkheden van dynamiek en caleidoscopische kleurschakeringen. Maar dat alles ging, voor muggenzifters, misschien een klein beetje ten koste van de tomeloze vaart en energie waarmee het ritmisch pulserende stuk geschreven is, even woest en opzwepend als spontane zigeunermuziek. Het Octet klonk daardoor soms bijna ‘te’ mooi. Hoe is dit wonderlijke stuk, dat lang genegeerd werd, maar inmiddels op veel festivals klinkt en door veel grote musici is opgenomen, aan Enescu’s jonge brein ontsproten?
Buitengewoon veelzijdig talent
Enescu was de jongste zoon uit een gezin van acht kinderen in Liveni-Virnay, waarvan alleen hijzelf niet al op jonge leeftijd zou sterven. Al snel werd duidelijk dat de kleine Enescu iets heel speciaals met muziek had. Toen hij op zijn derde Roemeense zigeunerviolisten hoorde spelen, wist hij dat hij voor de muziek was geboren. Zijn ouders gaven hem een speelgoedviooltje, dat de peuter woedend in de hoek smeet, want hij wilde een echte viool. Hij kreeg zijn zin, leerde de beginselen van een violist uit het dorp en werd al op zijn zevende leerling van Joseph Helmersberger, de primarius van het destijds beroemde Helmersberger Strijkkwartet, in Wenen. Bij Robert Fuchs studeerde Enescu compositie en harmonie. Nadat hij op zijn veertiende de Zilveren Medaille op het Weens conservatorium in de wacht had gesleept, vertrok hij naar Parijs waar hij lessen volgde bij de componisten Jules Massenet, André Gédalge, Gabriel Fauré en de Belgische violist Armand Marsick. Op zijn zeventiende sloot hij zijn studie met de Hoogste Lof af, waarna zijn veelzijdige carrière internationaal een hoge vlucht nam.
Doorwrocht en cyclisch
Misschien nog wel belangrijker dan e invloed van al zijn goede leraren was de atmosfeer die Enescu opsnoof in Parijs, op dat moment het bloeiende centrum van de Europese muziek en cultuur. Het verhaal gaat dat de componist vaak langs de Seine wandelde met een beduimeld zakpartituurtje van het Octet in zijn jaszak. Als iemand hem dan vroeg over welke compositie hij het meeste tevreden was, liet hij het Octet zien en zei: ‘Best knap he, voor een 19-jarige.’ En dat was geen grootspraak, want zijn eigenzinnig op Mendelssohns Octet voortbordurende vierdelige werk voor acht strijkers is een meesterwerk, waarin doorwrochte romantiek en schurende chromatiek vervlochten zijn met Bachiaans contrapunt, Beethoviaanse eigenzinnigheid, Wagneriaanse harmonieën, Roemeense folklore en Parijs elegantie. Enescu had er anderhalf jaar aan gewerkt: ‘Ik putte mezelf uit door te proberen een werkstuk te maken dat was verdeeld in vier segmenten van zo’n lengte dat elk van hen ieder moment kon breken. Een ingenieur die zijn eerste hangbrug over een rivier opende, had zich niet angstiger voelen dan ik me voelde toen ik mijn partituur aan de openbaarheid prijsgaf.’ Enescu’s Octet heeft een cyclische structuur, waarbij de vier delen aan elkaar gekoppeld zijn samen om één grote sonate-allegrovorm te vormen. Het eerste deel fungeert als de expositie en de finale als recapitulatie, terwijl de ontwikkeling wordt voortgezet in de binnenste twee delen. Het idee om alle delen van een werk cyclisch te integreren in één overkoepelende vorm kan worden herleid tot Beethovens Vijfde symfonie en werd verder ontwikkeld door Berlioz, Schumann en Liszt.
Uitgestelde première
Enescu gebruikte wel twaalf melodieuze thema’s in zijn Octet, waarvan de helft al in de expositie van het openingsdeel Très modéré wordt geïntroduceerd. Daarin duiken ook elementen op uit de Roemeense volksmuziek. Het tweede deel is een soort demonisch scherzo, tumultueus en wervelend, terwijl het derde deel een lyrisch en langzaam is; in beide worden nieuwe thema’s toegevoegd. De finale, Mouvement de Valse bien rythmé, is een wilde, sensuele wals die veel van de aromatische thema’s uit de eerdere delen combineert tot een verbluffende synthese. Toen hij het Octet in 1900 had voltooid, bood Enescu het aan Édouard Colonne aan om het uit te voeren in zijn Concerts Colonne. Maar al na vijf repetities haalde de impresario het stuk uit het programma omdat het ‘te riskant’ was, een beslissing waar Enescu allesbehalve blij mee was. De verlate première vond uiteindelijk pas plaats op 18 december 1909 in de Salle des Agriculteurs in Parijs, als onderdeel van een festivalconcert van Enescu’s kamermuziekwerken in de Soirées d’Art concertreeks. De uitvoerders waren de gezamenlijke leden van het Géloso en Chailley Quartet. Inmiddels geldt het Octet als een van de mooiste stukken uit het kamermuziekrepertoire. Mits goed gespeeld dendert het stuk de zaal in als een energiek pulserende locomotief boordevol muzikaal materiaal, dat zich op meeslepende maar complexe wijze uitkristalliseert tot een onuitsprekelijke droom vol onweerstaanbare passie en levenslust. Bij Jansen & friends was de droom er zeker, maar de onstuimige energie en immense zuigkracht van het Octet, de bijna Grosse Fuge- achtige rauwheid ervan, hadden nog best iets dwingender, intenser, woester en meeslepender gekund.
Tweede pianokwartet Brahms
Aan Enescu vooraf ging het Tweede pianokwartet van Brahms, uitstekend uitgevoerd door pianist Alexandre Kantorow, Janine Jansen, Timothy Ridout en cellist Pablo Ferrández, dat aanvankelijk bedoeld was als slotstuk voor het hele festival. Dat had nooit zo goed gewerkt als Enescu’s Octet, want dit relatief vroege werk van Brahms is van nature te edel, ingetogen, uitgebalanceerd en klassiek om als uitsmijter te kunnen fungeren. Brahms schreef zijn Tweede pianokwartet in A, op. 28 – waarin volgens zijn vriend Joseph Joachim, die hem als violist vaak adviseerde over vioolkwesties ‘innigste zachtheid en frisse levenslust’ elkaar gestaag afwisselen – in een periode waarin hij in hoge mate geobsedeerd was door de schitterende kamermuziekwerken van Schubert.
Het resultaat was een groots en verheven stuk van een diepe schoonheid, dat zich in 40 minuten ontvouwt in een klassieke bedding, waarin gemoedelijke thematiek en vrolijke Weense dansbewegingen regelmatig worden overschaduwd door donkere, meer aan de emotionele Schumann verwante passages, die echter nooit overheersend worden. De muziek is, zeker voor Brahms, dromerig en jeugdig, maar ook extreem ‘ambachtelijk’ en uitgebalanceerd. Brahms voltooide het Tweede pianokwartet in 1861 en gaf er zelf de eerste uitvoering van in Wenen met het Helmersberger Strijkkwartet. Hoewel hij geen hemelbestormer à la Liszt was, moet zijn pianospel formidabel zijn geweest.
Van de pianist wordt in dit werk verwacht dat zijn spel van goedaardige Schubertiaanse lyriek moeiteloos kan overvloeien in zigeunerachtige passages en krachtige uitbarstingen, typische Brahms-elementen die in dit pianokwartet heel evenwichtig tot uiting komen. Kantorow bleek muzikaal en instrumentaal meer dan opgewassen tegen zijn pianopartij, terwijl het ‘strijkersfront’ als tegenhanger van de piano aanvankelijk nog wat moeizaam mengde, maar gaandeweg kregen ook de strijkers als het ware meer gelijkwaardige voeten aan de grond om de nog jeugdige Brahms in zijn volle glorie recht te doen.
Wenneke Savenije
Info:
https://www.tivolivredenburg.nl/klassiek/