Florian Boesch: zanger met indringende voordracht

Gehoord: Muziekgebouw aan het IJ, 29 september 2024

Door Willem Boone

 

Dwingende voordracht

Soms kan een zanger intimiderend zijn, vooral als hij fronsend of doordringend kijkt en daarbij fortissimo zingt. Dat was de indruk die ik gedurende de eerste minuten van het recital van de Oostenrijkse bariton Florian Boesch en de Schotse pianist Malcolm Martineau kreeg. Maar dan heeft zo’n zanger nog niet het complete scala aan gevoelens laten zien en horen en pas aan het eind van de avond heb je ook emoties als kwetsbaarheid en vrolijkheid ervaren. Voeg daarbij nog dat het timbre van deze zanger niet uitgesproken mooi is en je hebt wel even nodig om er goed in te komen. Wat direct imponeerde was Boesch’ dwingende voordracht: hij is een artiest die zingend acteert of zo je wilt acterend zingt. Hij vertelt zijn verhaal en de visuele uitdrukking voegt daadwerkelijk iets toe aan de interpretatie. Daarbij schuwt hij geen extremen. In de pauze raakte ik aan de praat met mijn buurman, een bariton, die kort geleden in Zeist aan een masterclass van Maarten Koningsberger had deelgenomen. Interessant in dit verband was zijn opmerking: ‘Boesch doet alles qua expressie wat ik van Koningsberger niet mocht doen!’ Het is een ervaring die je vooral in de concertzaal moet ondergaan, ik vraag me af of deze ook zo sterk is als je hem thuis op CD beluisterd.

 

 

Dramatiek

Direct in het eerste lied van Schumann, Die beiden Grenadiere opus 49 nr 1, zetten beide musici qua dramatiek de toon. In dit lied citeert Schumann overigens het Franse volkslied. Indrukwekkend was ook het naspel van pianist Martineau die zich de hele avond een partner van hoog niveau toonde, vergelijkbaar met prestaties van Gerald Moore of Rudolf Jansen. Zo mogelijk nog dramatischer was Belsatzar opus 57 van Schumann over het intrigerende Bijbelverhaal van de zondige koning Belsazar van Babylon. Tijdens een drankgelag verschijnt er plotseling een hand op de muur die de woorden ‘geteld, geteld, gewogen, verdeeld’ schrijft, tot ontzetting van alle aanwezigen. Nog dezelfde nacht wordt de koning door zijn knechten omgebracht. De voordracht van Boesch was bijna te intens, vooral de furieus gezongen strofe ‘Ich bin der König von Babylon!’, maar de omslag die volgde was buitengewoon indrukwekkend. De manier waarop hij sotto voce, pianissimo, kan zingen is indringend en huiveringwekkend. Daar kan je als toehoorder alleen maar gebiologeerd naar luisteren.

 

 

Verliefde jongeren

Gelukkig was er ook ruimte voor ‘verliefde jongeren’ wat optimaal bij de romantiek van Schumann paste. De meeste van de uitgevoerde liederen ontstonden in zijn ‘Liederjahr’ 1840, het toppunt van de Romantiek, waarin hij – nadat hij zich in zijn eerste 23 opusnummers uitsluitend aan de piano gewijd had – zo’n honderdveertig liederen schreef. In het driedelige ‘Der arme Peter’, opus 53 nr. 3 ging het er iets vrolijker aan toe. Boesch vertegenwoordigde in ‘In meiner Brust da sitzt ein Weh’ goed de rusteloze, romantische ziel. Mooi was de manier waarop hij in ‘Meine Wagen rollet langsam’, opus 142 nr. 4 woorden als ‘scheu’ en ‘kichern’ zong. Ietwat bevreemdend was de blik met grote ogen van Martineau, gericht naar de zaal, aan het eind.

Ook in de gezongen liederen van Brahms ging het grotendeels over ‘verliefdheid’ en ‘verlangen’ In ‘Blinde Kuh’, opus 58 nr. 1 was de zanger opnieuw een ongedurige jonge man, wat duidelijk werd uit zijn gebaren. In ‘Sehnsucht’, opus 49 nr. 3 en ‘Dein Blaues Auge’,  opus 59 nr. 8 was zijn pianissimo net als in Schumann uitzonderlijk. In ‘Die Trauernde’, opus 7 nr. 5’, een lied dat in een soort dialect geschreven is, was zijn interpretatie ingetogen en liet hij kwetsbaarheid zien. In ‘Schwermut’, opus 58 nr. 5’ was vooral de strofe ‘Mir ist, als ob ich weinen möchte’ sterk, waarna er zich net als in ´Belsatzar’ van Schumann een omslag voltrok.

 

 

Atlas met de wereld op zijn rug

Voor de pauze volgden nog drie liederen van Schumann: de Gesänge des Harfens. Het eerste daarvan, ‘Wer nie sein Brot mit Tränen ass’ klonk de zanger vooral in de tweede strofe als een soort Atlas die de wereld draagt met een zeer diep gezongen ‘auf Erden’ aan het eind.  In ‘Wer sich der Einsamkeit ergibt’ wist hij als geen ander woorden als ‘Pein’ en ‘allein’ gewicht te geven, indrukwekkend was zijn gepijnigde blik bij ‘da lässt sie mich allein!’. Iets soortgelijks gebeurde bij ‘An die Türen will ich schleichen’ waarbij hij na ‘und ich weiss nicht was er weint’ wezenloos voor zich uitstaarde.

 

 

Dichterliebe

Na de pauze wendde Boesch zich eerst tot het publiek met de mededeling dat ‘wie de cylcus Dichterliebe´van Schumann wilde begrijpen vooral naar de piano moest luisteren.’ Het was een elegant gebaar naar pianist Malcolm Martineau, die zich zoals gezegd de hele avond voorbeeldig van zijn taak kweet. De zanger had daarin zeker gelijk: Schumann had in zijn eerste 23 pianowerken al veel ontboezemingen aan de piano toevertrouwd en ook in zijn liederen (zoals de programmatoelichting stelde) ‘is de rol van de piano intens en soms zelfs nagenoeg zelfstandig als een kamermuzikale tweede stem.’ Dat klopt zeker, bijvoorbeeld in ‘Und wüssten’s die Blumen, die kleinen’ lijkt het naspel van de piano bijna weggelopen uit de pianocyclus Kreisleriana opus 16.

 

 

Net als voor de pauze was de opvatting van Boesch er een van extremen. Dat is een keuze, mijn buurman merkte op dat veel collega’s Dichterliebe gelijkmatiger qua timbre en dynamiek benaderen en zodoende een boog van het begin tot het eind spannen. De zanger kwam net als in de liederen voor de pauze vaak over als een ongedurige, verliefde, radeloze jonge man. Soms, bijvoorbeeld in ‘Ich will meine Seele tauchen’ klonk zijn timbre wat scherp, terwijl hij in ‘Ich grolle nicht’ erg sterk, om niet te zeggen woedend aanzette. Pianist Martineau klonk al bijna net zo woedend op de piano. In andere liederen als ‘Hör Ich das Liedchen klingen’ zong hij weer sotto voce, waarmee hij voor de pauze zo’n indruk gemaakt had, in ‘Am leuchtenden Sommermorgen’ leidde dat ertoe dat hij bijna niet meer hoorbaar was. Genoemde extremen waren bijna alle te horen in ‘Ich hab’im Traum geweinet’ dat vaak klinkt alsof de zanger nog in een soort halfslaap verkeert. Boesch zong het sterker dan je het normaal hoort, bijna stokkend en aan het eind alsnog woedend. Bijzonder waren ook het diminuendo in ‘Aus alten Märchen winkt es’ na de strofe ‘Ach, könnt’ich dorthin kommen’ en de vragende manier waarop Martineau de laatste noten speelde. Als altijd was het laatste lied ‘Die alten, bösen Lieder’ indrukwekkend: door de tekst en de voordracht van de zanger met de laatste strofe pianissimo, maar niet minder door het indrukwekkende naspel van de pianist, dat bijna een compositie op zich vormt. Zeker in het eind van deze cyclus levert de pianist een belangrijke bijdrage. Je krijgt daar altijd het gevoel dat Schumann zich alleen met zijn piano waant en zijn diepste zielenroerselen aan het instrument toevertrouwt. Boesch bleef al die tijd onbeweeglijk staan tot het applaus losbarstte. Als toegift brachten beiden een lied van Schumann, waarvan ik de titel niet kon verstaan.

 

Voorprogramma

Het Muziekgebouw aan het IJ heeft de plezierige gewoonte om voor een liedrecital een voorprogramma aan te bieden, waarbij jonge zangers het podium krijgen. Mezzosopraan Liza Vjera Lozica – die vorig jaar haar debuut bij de Salzburger Festspiele maakte – zong op welluidende wijze met pianist Maurice Lammerts van Bueren liederen van Kurt Weill, Reynaldo Hahn en Isaac Albeniz.

Willem Boone

 

 

 

 

 

 

Info:

www.muziekgebouw.nl

You May Also Like

Katia en Marielle Labeque in magische en holle muziek

Napels – Elektra verzuipt in trage tempi

  Nikola Meeuwsen benadert Mendelssohn als fijnzinnige kamermuziek

Wereldpremière Techno IV – Concert voor Piano en Orkest van Karen Tanaka