Katia en Marielle Labeque in magische en holle muziek
Gehoord: Grote Zaal, Concertgebouw, 12 oktober 2024
Door Willem Boone
Bedrieglijke eenvoud
Als de trap van de grote zaal afdalen, lijkt het wel alsof er helemaal geen vijftig jaar voorbijgevlogen zijn: ze hebben qua fysiek nog steeds de uitstraling van twee jonge meisjes. Ook in hun ‘taakverdeling’ als ze vierhandig spelen is nog niets veranderd: de ingetogen Marielle speelt de bassen en de vingervlugge Katia de discant. Op die manier begon de avond met Ravels Ma mère l’oie, sprookjesachtige muziek die zeker in de Pavane de la Belle au bois dormant magisch en delicaat in uiterst pianissimo klonk. In het daaropvolgende Petit Poucet lieten zij de toon opbloeien en werd duidelijk wat voor een hechte eenheid de twee zussen al ruim vijftig jaar vormen. In Laideronnette,impératrice des pagodes waren ook de verschillen in karakter en speelwijze hoorbaar: Katia klonk kwikzilverachtig, terwijl de sonore bassen van Marielle soms aan de klank van een cello deden denken. Aan het eind wekte het geluid van de vleugel associaties met een xylofoon. In Entretiens de Belle et la bête was mooi te horen hoe Ravel deze ‘dialoog’ vormgeeft. In het afsluitende Le jardin féérique overheerste het gevoel van eenvoud: hier betreed je als luisteraar op je tenen een tovertuin. Overigens wordt er over deze cyclus gezegd dat hij eerder voor dan door kinderen gespeeld zou moeten worden. De eenvoud ervan is inderdaad bedrieglijk en dat maakten de twee Françaises op jaloersmakende manier duidelijk.
Schuberts Fantasie in f
Ze vervolgden met wat wel ‘het mooiste werk voor piano vierhandig’ genoemd wordt: Schuberts Fantasie in f klein. Het begintempo was niet te langzaam en sloot qua delicaatheid mooi bij Ravel aan. Ze speelden deze muziek aanvankelijk met een beperkte dynamiek die niet boven mezzoforte uitkwam. Opvallend genoeg ontbeerde de klank helderheid, deze was omfloerst in tegenstelling tot de heldere interpretatie van Ravel. Soms miste er ook dramatiek in een compositie waarbij de toon overwegend dramatisch is. Het allegro klonk levendiger en in de fuga was er wel sprake van helderheid en dramatiek. Dat laatste gold zeker voor de lang aangehouden, deels dissonante slotakkoorden.
Philip Glass
Na de pauze speelden de pianistes op twee vleugels Les enfants terribles uit 1996 van Philip Glass dat in 2020 door Michael Riesman voor pianoduo bewerkt werd. In de toelichting stond te lezen dat ‘de herhalende patronen die Glass gebruikt minder in het oog springen dan in zijn vroegere, repetitieve stijl.’ Desalniettemin vond ik ook deze latere muziek van de Amerikaan behoorlijk repetitief en vooral voorspelbaar. In de Overture hoorde je veel motieven binnen een paar minuten al zeker drie keer langskomen. De muziek is uitgesproken stereotiep van karakter door veelvuldig gebruik van zware akkoorden in de bassen en het eindeloos herhalen van sequensen. Nog sterker gezegd: Glass verstaat de kunst om passages en ritmes eindeloos uit te melken. Daarnaast zijn de harmonieën uitermate simplistisch. Ik moest onwillekeurig denken aan wat Jan Wijn mij ooit toevertrouwde tijdens een interview: ‘Je moet openstaan voor alle muziek, behalve voor Philip Glass, maar dat is geen muziek!’ Wat ik misschien nog erger vond: de componist probeert in deze Suite meer dan eens (quasi)diepgang te suggereren die er niet is. Ondertussen was ik na een paar minuten al kwijt waar de pianistes waren: soms gingen de delen zonder onderbreking in elkaar over, soms onderbrak de componist de steeds maar herhalende motieven op abrupte wijze. Het moet gezegd worden dat de twee zussen uitstekend en eensgezind speelden en de bewerking voor twee piano’s heel effectief klonk.
Raadsel
In ‘Paul’s End’ hernam Glass de muziek van het begin, waarmee de ‘cirkel’, voor zover je daarvan kunt spreken, rond was. Het publiek deelde mijn scepsis duidelijk niet, want het reageerde met gejoel, gejuich en gescandeer. Het blijft mij een raadsel wat muziekliefhebbers en luisteraars zo aanspreekt in deze muziek. Als eerste toegift volgde er nog meer muziek van Glass, met de voor hem kenmerkende over de vleugels op een neer gaande ‘riedeltjes’. Ook hier reageerde het publiek enthousiast op. De tweede toegift was een soort ragtime die door Katia aangekondigd werd, maar die niet goed te verstaan was. Het swingde in elk geval en het was minder simplistisch dan de eerste toegift. De aankondiging van de laatste encore kon ik evenmin verstaan: een kort stuk, waarbij de pianistes niet samenspeelden, maar alternerend hetzelfde motief speelden. Ondanks het hoge niveau van musiceren van beide pianistes verliet ik de zaal met een onbevredigd gevoel, vooral door de holle muziek van Glass na de pauze.
Willem Boone
Info: