NedPho gaat ten onder bij dirigent Bassem Akiki
Gehoord: 9 november 2024, Grote Zaal Concertgebouw, Amsterdam
Door Peter Schlamilch
Eén van de drie mooiste werken uit de muziekgeschiedenis combineren met wat mij betreft de twee lelijkste: je moet er maar opkomen en het durven programmeren. Het Credo van Arvo Pärt, waarmee dit concert van het Nederlands Philharmonisch Orkest opende, is zo’n typisch werk uit de jaren zestig, dat in niets doet denken aan de latere Pärt: een vroeg stuk waarin eigenlijk alles wel kan en mag zolang het maar lekker gek, atonaal en onnavolgbaar is. Het begint met een neoklassiek stukje koorzang in C-groot (het Groot Omroepkoor zong weer eens geweldig), overgaand in de bekende Prelude uit Bachs Wohltemperiertes Klavier, ook in C, prima gespeeld door pianist Nikola Meeuwsen.
Vervelend en luid
Vreselijk wordt het stuk als daarna het orkest mag ‘improviseren’, waarbij overigens steeds weer opvalt dat men dat altijd doet in een soort atonale fantasiestijl, en vreemd genoeg nooit eens kiest voor een klassieke of romantische improvisatie, maar dit terzijde. Het ontaardde in vervelend en vooral erg luid gedoe waarvan de betekenis volledig langs mij heenging, ook al omdat de wat chaotische inleiding door dirigent Bassem Akiki voor mij grotendeels onbegrijpelijk was. Als Bachs geniale Prelude (hij schrijft zijn eigen naam aan het eind in noten) daarna weer terugkeert, komt het me voor dat elke noot die Pärt eraan toevoegde overbodig en onmuzikaal is geweest: veel liever had ik gewoon een kwartiertje naar Bach zelf geluisterd.
Vingers in de oren
Akiki dirigeert alles parallel (twee armen doen hetzelfde), en krijgt misschien daardoor de simpelste inzetten niet gelijk en laat met zijn wilde bewegingen het orkest vaak zwemmen. De orkestklank was vreemd, maar dat was misschien nog toe te schrijven aan het experimentele stuk van de jonge Pärt, hoewel ik niet geloof dat het zijn bedoeling is geweest om het publiek met de vingers in de oren te laten zitten. Ik ben zelf dol op een voluit spelend orkest, maar dit klonk gewoon onprettig hárd.
Schoolconcert
Het programma werd vervolgd met het Vorspiel uit Wagners Parsifal, voor mij, na de Matthäus-Passion, het hoogtepunt uit de muziekgeschiedenis. Net als Bachs noten zijn ook die van Wagner niet kapot te krijgen, maar het lukte een heel eind door het oeverloze gewapper van Akiki: niet één inzet was gelijk, hoewel de dirigent alles ‘in achten’ takteerde, waardoor Wagners Sehr langsam bijna tot volledige stilstand kwam. Dat kan best een keer handig zijn om de zaak gelijk te krijgen, maar niet een kwartier lang: dan wordt het een schoolconcert.
Sfeerloze vertolking
Het NedPho volgde geduldig en loyaal, maar ook de blazers waren kansloos: niet één keer kregen ze een ademende opmaat, opdat ze konden fraseren. Het werd een volledig sfeerloze vertolking zonder de diepe ernst die dit stuk verdient, en de extreem belangrijke, bijna onhoorbare paukinzet, 12 maten voor het (originele) slot, passeerde vrijwel ongemerkt, net als de belangrijke 1e fagotinzet daar vlak voor. Wagners wonderstuk werd er vrijwel onherkenbaar door, want waar waren de grote climaxen, de cruciale none-voorhoudingen en eindeloze magische en mythische momenten die Wagner had bedacht? In geen velden of wegen. Wie Wagner niet ten diepste snapt, kan er beter afblijven, en het glitterjasje van de dirigent helpt ook niet mee voor de concentratie.
Anti-vocale slag
Na de pauze volgde de complete Carmina Burana van Carl Orff (inclusief álle, eindeloze herhalingen), volgens sommigen met afstand het lelijkste muziekwerk ooit geschreven (zelf vind ik de werken van Albert Roussel nog erger, maar dat weer terzijde). Het werd zó oorverdovend hard ingezet door Akiki, dat het magistrale Groot Omroepkoor onhoorbaar was in de eerste beroemde maten (O Fortuna), een hele prestatie. Natuurlijk moet het een imposante klankstorm zijn, maar Akiki heeft zulk een verbeten, haast anti-vocale slag dat het klankbeeld gewoon ‘volliep’ en er weer mensen met de vingers in de oren gingen.
Schel en hoekig
Ook de zachtere passages, zoals de drie fluiten en beide hobo’s in het Veris leta waren veel te sterk, en dat lag niet aan de spelers: ik ken het NedPho als een zeer genuanceerd orkest als het de kans krijgt. In dit concert klonk het schel en hoekig, en zelfs het Omroepkoor klonk bij vlagen wat onzeker. Begrijpelijk, want veel tijd om te ademen kreeg het nergens, en aan de slag van de dirigent was vrijwel niets af te leiden.
Fenomenaal
Waren er dan helemaal geen lichtpuntjes? Ja, gelukkig zong de Duitse bariton Yannick Debus zijn hondsmoeilijke partij fenomenaal: zoveel kleuren, zoveel klankschoonheid… wat een verademing!
De Brits-Indiase tenor Caspar Singh probeerde van de twee minuten die hij van Orff had gekregen het beste te maken, en dat lukte aardig, hoewel je in deze rol, die eigenlijk alleen maar uit hoge c’s en d’s bestaat, alleen maar kan mislukken. Sopraan Eleonora Hu deed het prima, hoewel ze in de hoogte erg onvrij en soms schel klonk. Het slot-Fortuna klonk weer zoals het begin: oorverdovend luid, het koor onhoorbaar en de pauken fenomenaal!
Peter Schlamilch
Info:
https://www.maestroarts.com/artists/bassem-akiki
https://orkest.nl/nl/home