Noa Wildschut straalt in Bruchs vioolconcert
Gehoord: 10 juli 2024, Concertgebouw, Amsterdam
Door Peter Schlamilch
Wat heeft violiste Noa Wildschut al veel gedaan in haar jonge leven (ze is pas 23 jaar oud): gestudeerd bij Coosje Wijzenbeek, samengespeeld met de pianisten Paolo Giacometti en Jevgeni Kissin en met meestervioliste Janine Jansen. Verder gestudeerd bij Vera Beths, Antje Weithaas (Berlijn) en Anne-Sophie Mutter, en masterclasses en lessen gevolgd bij Jaap van Zweden, Frank Peter Zimmermann en Liviu Prunaru.
Indringende Bruch
Of het allemaal geholpen heeft? Nou en of! Wildschut stráálde in Bruchs Vioolconcert dat ze als invalster (ze hoorde het een paar dagen vooraf) met het Orchestre National de Lille mocht spelen in de Grote Zaal van het Concertgebouw. Ze straalde niet alleen met haar sprankelende fysiek, gretig communicerend met het orkest, de dirigent én natuurlijk het publiek, maar ook muzikaal: meteen al haar eerste noot, de lage g op de losse snaar, was ráák, en dat is knap: als violist kun je de noot niet met de linkerhand beïnvloeden met vibrato of andere technieken, want de snaar hoeft immers niet te worden afgeknepen omdat het de laagste toon van het instrument betreft. Toch had die toon een intensiteit, een zeggingskracht en diepte die meteen insloeg als een bom: de aanzet, de zuiverheid, maar vooral die indringende, angstaanjagende klank: meteen stond de Grote Zaal onder hoogspanning, en die zou het halve uur erna niet meer wijken, en gelukkig maar.
Het tweede thema werd een enorm contrast, precies zoals dat bedoeld was: teder en, zoals voorgeschreven, molto espressivo, ‘fluisterde’ Wildschut de noten de zaal in, zonder ooit onhoorbaar of zwak te worden. Zacht maar doordringend, warm en beeldschoon van klank: een genot om naar te luisteren. De werkelijk vlekkeloze overgang naar het tweede deel was verbluffend ‘samen’ met het orkest, en weer streek Wildschut die prachtig-fluwelen, eindeloos lange noten (streekwisselingen zijn bij haar volstrekt onhoorbaar) het publiek in, ontroerend in vele opzichten: doorleefd, bezield, emotioneel in een enorm kleurenpalet, en alles loepzuiver.
Het bekende derde deel was misschien qua intonatie en (ritmische) precisie ietsje minder, maar altijd nog van het allerhoogste niveau, en, zeker ook door de accurate en empathische begeleiding van dirigent en orkest, een totaal succes en genot om te beluisteren. Zóveel muzikaliteit, wat moet dat nog worden? Wat een belofte!
Onbevangen musiceerstijl
Het Orchestre National de Lille begeleidde onder scheidend chef-dirigent Alexandre Bloch (dit was zijn afscheidsconcert) zoals gezegd invoelend, maar ook flexibel en teder, met soms prachtige solo’s in de blazers. Voor mij de eerste keer dat ik het orkest hoorde, en ik was aangenaam verrast door de open, bijna onbevangen musiceerstijl van het gezelschap, die heel ontroerend werkte. Duidelijk een verdienste van dirigent Alexandre Bloch, die zelf ook ontspannen, open maar tegelijk duidelijk leiding geeft aan zijn mensen, zoals in de ouverture Roeslan en Ljoedmila van Machaïl Glinka, waarmee het concert eerder was geopend. Geen supermuziek, maar zo aanstekelijk energiek gebracht dat Poesjkins liefdessprookje, dat uiteindelijk goed en vrolijk afloopt, vol overtuiging door de zaal stroomde: veel ‘Schwung’ en soms zó energiek dat de dirigent van het ene naar het andere been huppelde, om de brille en de energie van de muziek te onderstrepen, of om er gewoon zelf door gegrepen te worden, wat in deze ouverture ook prima is. En fijne, open orkestklank, en misschien is dat Frans, maar in ieder geval heerlijk om naar te luisteren.
Te vriendelijke Brahms
Minder fijn vond ik het hoofdwerk van de avond: Brahms’ Eerste Symfonie, die weliswaar indrukwekkend-traditioneel begon, met vrij zware, langzame tempi, maar dat door het gebruik van heel zachte stokken in de pauken een veel te vriendelijk karakter had, waar Brahms toch, als een ware tiran, de paukenist de rol van slavendrijver van het orkest had toebedeeld. Na die wat te vriendelijke inleiding volgde de expositie van het eerste deel, in een nèt iets te hoog tempo, waardoor ook hier de onontkoombare monumentaliteit van de muziek, die Brahms, geteisterd door de schaduw van Beethoven, pas na 20 jaar aarzelen op papier durfde te zetten, werd getransformeerd naar iets ‘vriendelijks’, iets ‘zachtmoedigs’, woorden die toch echt allerminst bij deze Titanenmuziek passen. Misschien dat wij te zeer gevormd zijn door de zware Noord-Europese (Duitse) traditie, maar Brahms door een bijna frivole Franse bril is weliswaar interessant, maar niet erg passend: de belangrijke verwijzingen naar Beethovens Vijfde Symfonie klonken vaak toevallig en terloops, terwijl ze cruciaal moeten zijn: de Duitse Ziel ontbrak.
In het tweede deel klonken enkele mooie, meestal verborgen blijvende details (gestopte hoorns) en prima houtsoli, maar af en toe werden muzikale zinnen niet afgerond en kregen sommige belangrijke motieven in bijvoorbeeld de hout- én koperblazers iets ‘afgeraffelds’ of onafgewerkts: zo verzoop de mooie vioolsolo in de orkestbegeleiding. Sowieso mag het orkest in de pp-passages veel zachter spelen, zodat de hoogtepunten des te harder aankomen: dynamische contrasten zijn kenmerken van de échte toporkesten.
Het derde deel leed onder hetzelfde euvel: mooi gespeeld, maar de urgentie en importantie ontbraken soms, en het geheel klonk af en toe wat gemakzuchtig. Zo was de opening van het vierde deel eerder zonnig dan overdonderend, en hadden de violen in het orkest eigenlijk altijd een iets te lichte en monotone klank, bijvoorbeeld door niet diep genoeg ‘in de snaar’ te gaan. Ook was het orkest beslist niet groot genoeg bezet: 6 contrabassen zijn gewoon te weinig voor deze pracht- en krachtmuziek. Het orkest speelt uitstekend, daar niet van, maar ontbeert de grote, richtinggevende lijnen en explosieve hoogtepunten. Dat kan een artistieke keuze zijn, maar zonder de aanwezigheid van de ziel van Brahms blijft het gevoel dat er iets ontbrak.
Info:
https://www.concertgebouw.nl/vriendenloterij-zomerconcerten