Orchestre Philharmonique Royal de Liège en pianist Nelson Goerner ideaal in Frans repertoire
Gehoord: 17 juli 2024, Concertgebouw, Grote Zaal, Amsterdam
Door Willem Boone
Verleidingskunst en weerbaarheid
Bij de Vriendenloterijconcerten is het ene orkest het andere niet: klonk het Beethoven Orchester Bonn vorige week nogal luid en ‘ambachtelijk’, het Orchestre Philharmonique Royal de Liège liet onder dirigent Gergely Madaras een uitstekende indruk achter in een goed gekozen, geheel Frans programma. Dat was niet in de laatste plaats te danken aan de verfijnde blazers, zoals direct duidelijk werd bij Hulda, ballet allégorique van Franck. Het was toepasselijk dat het orkest begon met de muziek van een Belgische landgenoot. Het was voor mij nieuw dat Franck ook opera’s gecomponeerd heeft: Hulda ontstond tussen 1879 en 1885 en de eerste incomplete uitvoering ervan vond plaats in 1894. De eerste complete uitvoering van de originele, Franse versie werd in 2019 in Freiburg im Breisgau gespeeld en dit orkest voerde het in 2022 in de Royal Opera Hall of Wallonia in Luik uit. De opera gaat evenzeer over de verleidingskunst als over de weerbaarheid van een trotse vrouw in een mannenwereld. In Francks tijd bevatte een opera vaak instrumentale episodes met ballet en die klonk in dit geval in de vorm van een driedelige, doorlopende suite. In het tweede deel kwam het orkest, aangevoerd door de sierlijke slag van Madaras, tot alert spel. De muziek was betoverend en had inderdaad het karakter van balletmuziek. Daarentegen klonk het derde deel bijna ‘frivool’ voor deze componist en zijn hand was dan ook niet duidelijk herkenbaar.
Ravel in 20 minuten
Vervolgens schoof de Argentijnse pianist Nelson Goerner aan voor een uitvoering van Ravels Concerto en sol. Ook hier bewees het orkest direct zijn klasse met brutale bijdragen van de trompet en pittig spel van de fluit. Ik bedacht me dat het voor een dirigent een test is om een solist in dit Pianoconcert te begeleiden. Er gebeurt namelijk enorm veel in een relatief kort tijdsbestek van iets meer dan 20 minuten (Goerner zei na afloop bij de ‘Meet and Greet’-sessie met de musici dat je bij dit stuk zou wensen dat het niet meer ophield!), ook in het orkest, dat samen met de dirigent uiterst wendbaar op de solist moet reageren. Deze legt zeker in de snelle hoekdelen het orkest meer dan eens het vuur na aan de schenen met flitsend passagespel. Op zijn beurt vertelde Madaras na afloop dat dit concert een ‘eng stuk is om te begeleiden’ doordat je zo op je qui-vive moet zijn.
De solist imponeerde op zijn beurt in het Allegramente met een uitstekende projectie van zijn klank: hij was zeer ‘aanwezig’ en speelde zijn eerste solo’s kalm, met veel gevoel voor het jazzy idioom. Zijn toonvorming was misschien niet overal even sensueel, eerder licht onderkoeld, maar dat past eigenlijk uitstekend bij de muziek van Ravel, die van uitvoerenden verlangde dat ze ‘gewoon de noten speelden.’ Het eind van dit eerste deel was indrukwekkend door het overrompelende spel van orkest en solist: het was met recht ‘allegramente’ en de grapjes die Ravel bij de hoorns voorschreef, waren goed te horen. Het Adagio assai vormt het emotionele hoogtepunt: het is zoals Goerner zei ‘onbeschrijflijk.’ Ook hier luistert het samenspel met het orkest nauw, dit kreeg prachtig vorm met de inleidende melodie van de fluit en het sensuele spel van de Engelse hoorn. De pianist bleef daarentegen een toonbeeld van subtiliteit en ritmisch stabiel spel die onverstoorbaar zijn weg vervolgde. Het langzaam uitdovende slot deed aan een tovertuin denken, maar de muziek was nog niet uitgeklonken of het – ook in de zomer – gebruikelijke, luide gehoest verstoorde direct de magie. In het afsluitende Presto gingen bij alle musici de remmen los, afgezien van een enkele niet geheel zuivere inzet bij een blazer toonde het orkest veel lef. De dirigent liet terecht orkestleden in de ovatie delen.
Als toegift speelde de pianist de Prelude opus 23 nr 4 van Rachmaninoff, waarbij hij duidelijk maakte dat hij ook die – geheel andere – muzikale taal sprak. Overigens wisten maar weinigen wat hij speelde, want ik hoorde vaak in de pauze om me heen vragen: ‘Wat speelde hij nou als toegift?’
Saint-Saëns
Na de pauze stond de Derde symfonie van Saint Seans op het programma, die vooral bekend staat als de ‘Orgelsymfonie’. Volgens de toelichting zei de componist over dit stuk dat ‘hij zich hierin overtroffen had en er nooit meer overheen zou komen.’ Uit mijn jeugd herinner ik me dat het begin van het laatste deel, Maestoso, allegro, ooit gebruikt werd voor een popsong ‘If I had words’ van Scott Fitzgerald en Yvonne Keeley. Waarschijnlijk dankt deze symfonie daar nog steeds een deel van haar populariteit aan. Het merkwaardige is dat het weliswaar de bekendste symfonie van Saint-Saëns is, maar toch relatief zelden in een concertzaal klinkt. Dat heeft er ongetwijfeld mee te maken dat er een orgel en een organist bij nodig zijn. Hoewel het idioom, zoals zo vaak bij deze componist, behoudend is, gebruikt hij een afwijkend instrumentarium: behalve het al genoemde orgel is er ook een partij voor een vleugel (soms twee vleugels). Verder is het interessant dat hij in het eerste deel al voortborduurt op de inzet van het vierde deel, terwijl hij in het tweede deel weer kunstig teruggrijpt op het thema van het eerste deel. Bij de inzet van het eerste deel onderstreepte het orkest nogmaals zijn affiniteit met het Franse repertoire. Het toonde gevoel voor de spiritualiteit van Saint Seans.
Bij het Poco adagio was het mij nog nooit eerder opgevallen dat het orgel ook daar een muzikale bijdrage levert, zij het alleen als ondersteuning. Het deed meermaals denken aan een harmonium. Het was mooi hoe de dirigent de klank hier liet opbloeien. In het Allegro molto, presto kwam het orkest tot alert spel en natuurlijk trok het orgel, bespeeld door de uitstekende organist Thierry Escaich, aan het begin van het Maestoso letterlijk alle registers open. Het was trouwens interessant om eens een keer het orgel in de Grote Zaal te horen, want erg vaak klinkt dit niet. Het slot was niet geheel vrij van pathos: ook dit gedeelte is bepaald niet gemakkelijk te realiseren, maar het orkest slaagde daar glansrijk in. Het miste zijn uitwerking niet en uit de ovaties bleek dat deze muziek het uitstekend bij het publiek deed.
Meet & Greet
Na afloop vond in de Spiegelzaal een nabespreking plaats in de vorm van een interview door Christiaan Kuyvenhoven met dirigent en solist. Goerner benadrukte daarbij hoe zeer hij de soms melancholieke, geresigneerde sfeer, maar ook het stijlgevoel en de verfijning van Ravel waardeerde. Hij vertelde dat de linkerhand in het tweede deel tekenend is voor de soms strenge opvatting van de componist en precies dat had hij voor de pauze heel mooi laten horen. Madaras vertelde op zijn beurt dat dit concert het uiterste aan flexibiliteit van de musici vraagt, hij zei ook dat de muziek bij de repetitie anders klonk omdat de zaal toen leeg was. Beide musici zouden zeker openstaan voor een cd-opname van dit Pianoconcert. Verder kwamen we onder de noemer ‘random facts op Instagram’ toch maar mooi te weten dat de dirigent last van koumpounofobie (een fobie voor knopen) heeft en dat de pianist tijdens covid leerde hoe hij een goede tiramisu (met Argentijnse ‘dulce de leche’, een soort karamelpasta) moet maken!
Willem Boone
Info:
https://www.concertgebouw.nl/vriendenloterij-zomerconcerten