Vivaldi en Bach in de Deventer Salon van Rosanne Philippens – een recensie en een hoorcollege

Deventer Salon, 2e editie. Werken van Vivaldi en Bach. Camerata RCO, Rosanne Philippens en Katja Naegele (viool0, Andrea Friggi (klavecimbel), Jeroen Sarphati, verteller. Gehoord: 4 oktober 16.00 uur, Hervormde Kapel, Deventer. Herhaling: 5 oktober 16.00, Singelkerk, Amsterdam
Door Wenneke Savenije & Jeroen Sarphati

Alles in stijl
Terwijl ik dit schrijf is Kees, de vriend van violiste Rosanne Philippens, vermoedelijk met zijn ‘salonaanhanger’ vol vintagemeubelen op weg naar Amsterdam, om daar de Singelkerk om te dopen tot een sfeervolle ambience, waarin op hoog niveau muziek zal worden gemaakt. De vrijwilligers zijn al bezig de heerlijk hapjes in Italiaanse stijl te bereiden, want in de pauze is het genieten geblazen van uitstekende wijn en hapjes in stijl van de muziek. Ditmaal draaide de Amsterdamse Salon van Philippens, die sinds kort is uitgebreid met een Deventer Salon, geheel om muziek voor strijkers van Vivaldi en Bach, dus de wijn was Italiaans en de hapjes hadden in een trattoria niet misstaan. Philippens zelf dacht focaccia’s gemaakt te hebben, maar van de Italiaanse klavecinist kreeg ze te horen dat ze iets gefabriceerd had wat de Italianen ‘muziekbrood met tomaatjes’ noemen. Ze moest er hartelijk om lachen en het smaakte prima.

Terug in de tijd
Spreekstalmeester Jeroen Sarphati nam het publiek in deze Salon mee naar Venetië:
‘We schrijven het jaar 1678. Venetië wordt getroffen door een enorme aardbeving. Terwijl de aarde schudt, wordt een roodharig jongetje geboren. Hij is vreselijk zwak, de artsen zijn bang dat hij niet zal overleven, in alle haast wordt hij gedoopt. Zijn moeder ziet dit hele drama als een teken van God, en zweert dat haar zoon, als hij het zal halen, tot priester zal worden gewijd.
Een paar decennia later, in 1703, wordt Antonio Vivaldi (jawel, hij was het) ingezegend. Vanaf dat moment luidt zijn bijnaam Il Pretre Rosso, de Rode Priester. Venetië is al lang niet meer het machtige internationale handelscentrum van een paar eeuwen daarvoor, maar aandacht en geld voor cultuur is er nog volop. Uit de kerken klinken meerstemmige missen, in de cafés en in de ridotti (dat zijn louche speelhuizen, waarin er flink op los gegokt wordt) spelen violisten de laatste dansmuziek, en in dure herenhuizen hoor je tijdens intieme kamermuziekavonden de nieuwste sonates van Corelli.
Maar boven alles is Venetië de stad van de opera. De enige stad ter wereld waar het zangspel niet in afgesloten paleizen klinkt, maar in openbare operahuizen, commerciële ondernemingen die elkaar de tent uit vechten. In Vivaldi’s tijd heeft deze stad van 40.000 inwoners maar liefst tien goed draaiende theaters. Ter vergelijk: met zijn ruim 9 miljoen in woners heeft Amsterdam maar één operahuis.

Charles de Brosses, een Franse reiziger, schrijft vol verbazing: “In Venetië is opera niet alleen voor prinsen, het is dagelijks brood voor het volk. Men praat erover op straat, in gondels, zelfs in de kerken.”
Daarnaast heb je nog de weeshuizen, de Ospedali. Hier worden jonge meisjes opgeleid tot musici van het hoogste niveau, hier zingen ze, spelen ze en improviseren ze, verborgen voor het publiek achter metalen roosters, op concerten die worden bezocht door liefhebbers uit de hele wereld.
Aan één van deze weeshuizen, de Ospedale della Pietà, krijgt Vivaldi in 1703 zijn eerste baan als vioolleraar. En hier schrijft hij het werk dat hem in één klap beroemd maakt, de Estro Armonico, een bundel van 16 concerten, met steeds een andere bezetting. Het zijn de eerste echte soloconcerten, met een duidelijke afwisseling tussen de viool en het orkest, en de solist moet halsbrekende toeren uithalen op zijn instrument, nog nooit gezien in die tijd.
Hij verkoopt ze aan een kleurrijke Franse uitgever die woont in ons eigen Amsterdam. Deze Étienne Roger is het type brutale zakenman. Hij is niet vies van een beetje piraterij, en publiceert soms zonder toestemming van de componist of de oorspronkelijke Italiaanse uitgevers. Gelukkig maar dat Amsterdam zo ver weg ligt, en dat niemand hem wat kan maken. Vanuit zijn drukkerij in de Kalverstraat verspreid hij Vivaldi’s muziek, op dat moment het toppunt van moderniteit, over heel Europa. En van de ene dag op de andere wordt Vivaldi een beroemdheid, een internationale ster.’

Sprankelende Vivaldi
De musici van het Camerata RCO, samengesteld uit leden van het Koninklijk Concertgebouworkest, stapten naar voren en voegden zich om de beide solistes heen: Rosanne Philippens en de pas 15-jarige Katja Naegele, die bij Wiesje Miedema aan de Sweelinck Academie voor jong talent in Amsterdam studeert en in 2024 prijzen won op het Nederlands Vioolconcours en het Britten Concours. Ze won ook de Bunschoter Jonger Talent Prijs op het Grachtenfestival en heeft dus als violiste al aardig wat bereikt. Toch keek ze al spelend in bewondering en met ontzag strak naar Philippens, die zo spontaan en muzikaal stond te musiceren, dat Naegele haar in het begin maar ternauwernood kon bijhouden. Maar al snel ging het beter en zo slingerde het duo eensgezind een snel deel uit Vivaldi’s Concert voor twee violen in a RV522 stralend, sprankelend en vol energie de fraai resonerende achthoekige ruimte in, die ook Camerato RCO inspireerde tot gedreven musiceren. De hoogzwangere Philippens gaf daarna een geanimeerde lezing van het eerste deel uit Vivaldi’s Vioolconcert in d, RV813, waarbij haar indrukwekkende buik haar op geen enkele manier leek te belemmeren in wat zich nog het beste laat omschrijven als ‘een muzikale viering van het leven.’

Bach en Vivaldi
Jeroen Sarphati: ‘Zo rond 1714, dus zeg maar terwijl de inkt nog nat is, krijgt Bach Vivaldi’s vioolconcerten in handen, via de edities van Étienne Roger. Meteen begint hij ze systematisch om te schrijven naar klavier, niet om ze uit te voeren, maar om ze te begrijpen. Op deze manier kan hij Vivaldi’s muziek letterlijk door zijn eigen vingers laten gaan. Want Bach is op muziekgebied een ongewoon nieuwsgierig mens.’
Nu speelde Andrea Friggi het tweede deel van een Bach-transcriptie voor klavecimbel van Bachs Concerto in b BWV 979, een werk dat onmiskenbaar de invloed van Vivaldi liet horen. Sarphati vervolgde: ‘Kent u Georg Philipp Telemann? Hij is nu wat vergeten en onderschat, maar ten tijde van Bach was hij, na Händel, de beroemdste componist van Duitsland. Bach stond op plek drie. Telemann was enorm productief en heeft er in zijn leven naar schatting zo’n 3000 voltooide composities uitgegooid. In 1718 schreef hij aan een vriend: “Niemand heeft de violen tot nu toe op zo’n manier nieuwe vondsten gegeven als Signor Vivaldi.” Rosanne zal nu even laten horen wat Telemann hiermee bedoelde.’

En dat deed de violiste dan ook. Vol vuur, enthousiasme en verbeeldingskracht speelde ze in flitsende samenwerking met het Camerata RCO en met een stralende toon het 3e deel uit Vivaldi’s Vioolconcert in d RV 813. Sarphati: ‘Een andere, nu wat vergeten en onderschatte componist is een zoon van Johann Sebastian: Carl Philipp Emanuel Bach. Een voormalige grootheid, als men het in de 19e eeuw over de ‘Grote Bach’ had, bedoelde men hém, en niet zijn vader. Bekend is zijn volgende uitspraak: “Mijn vader zaliger heeft van de Italianen, en in het bijzonder van Vivaldi geleerd wat orde in een compositie is.” Om dat te laten horen, speelde Frigi nu het 4e deel uit BWV 979. Sarphati: ‘Bach schrijft Vivaldi’s muziek echter niet zomaar over, hij voegt er van alles aan toe. Zelfgemaakte melodieën die dwars door de oorspronkelijke lijnen heen spelen, barokke versieringen, complexe akkoorden: hij verrijkt het origineel met een diepgang die het daarvoor misschien niet had.’ Dat bleek uit de vertolking van het 5e deel uit dit werk, dat ondanks de invloed van Vivaldi overtuigend Bachs eigen signatuur liet horen.

Nieuwe stijl
Sarphati: ‘De concerten van Vivaldi veranderen niet alleen de muziekwereld, maar ook de manier waarop musici denken. Voortaan wordt het concert een spel of soms zelfs een wedstrijd tussen solist en orkest. Een idee dat in Duitsland wordt opgepikt, wat uiteindelijk leidt tot de grote romantische concerten van Brahms en Mendelssohn. Maar het begint allemaal met deze kleine concerten van Antonio Vivaldi.’ Waarop Philippens met onweerstaanbare overtuigingskracht het laatste deel uit Vivaldi’s Vioolconcert in d RV813 uitvoerde, niet in strenge barokstijl, maar wel met intelligent in haar vrije en wezenlijk ‘authetieke’ vioolspel verweven kennis daarvan, daarmee het beste van modes en trends in ‘de juiste speelwijze’ samenvoegend tot een persoonlijk ‘statement’.

Wilhelm Friedemann Bach
Sarphati: ‘In 1720 schrijft Bach een aantal driestemmige Inventies voor zijn meest getalenteerde zoon, de dan tienjarig Wilhelm Friedemann. Dit is een zo indrukwekkend wonderkind, dat Bach het aandurft om een reeks driestemmige Inventies te schrijven in een hersenkrakend complexe stijl. Hij noteert in de kantlijn dat zoonlief de stukken goed moet analyseren. En dat hij recht moet zitten.
Als gevolg hiervan gaat Wilhelm Friedemann zo ingewikkeld schrijven en improviseren, dat zijn tijdgenoten hem nauwelijks kunnen volgen, en hierdoor heeft hij uiteindelijk veel minder succes dan zijn jongere broers Carl Philip Emanuel en Johann Christian. Hoewel het waarschijnlijk ook niet geholpen heeft dat hij regelmatig dronken voor zijn werkgevers verschijnt en er tientallen affaires met getrouwde vrouwen op nahoudt. Het recht zitten heeft bij Wilhelm Friedemann nooit willen lukken. Aan het eind van zijn leven moet hij noodgedwongen wonen bij vrienden, en hij sterft in volstrekte armoede.

Maar goed, terug naar de inventies. Ondanks alle Duitse, doorwrochte meerstemmigheid in deze stukken zijn ook hier onmiskenbare Italiaanse invloeden te horen. Alle stukken hebben een gezongen karakter, ‘cantabile’ zoals de Italianen dat noemen. Bach kijkt hier duidelijk naar de lyrische lijnen van Vivaldi en Corelli.
Ook hoor je overal motiefjes terugkeren in verschillende stemmen, ritornare in goed Italiaans. Dit heeft Bach weer gepikt van de zogenaamde ‘ritornello-stijl’. Met de afwisseling tussen solostemmen en begeleiding zet Bach de Italiaanse concertvorm, het Concerto Grosso, eigenlijk om naar een klavierstuk.’
Er volgde een bewerking voor strijktrio van vier korte Inventionen BWV 772-786, ‘voornaam’ en transparant gespeeld door Philippens en leden uit Camerata RCO. Bachs liefde voor zijn zoon werd voelbaar.
Toen werd het feet voor alle zintuigen, want de vrijwilligers brachten schalen vol heerlijk hapjes naar binnen en aan de geïmproviseerde bar werd heerlijk wijn geschonken.



Vivali-Bach-Vivaldi
Sarphati: ‘Als gezegd, in het Venetië van de 18e eeuw is muziek een commerciële onderneming. Ook Vivaldi ontkomt hier niet aan, en al snel ontwikkelt deze vrome priester zich tot een gewiekste zakenman. Hij neemt leerlingen aan, zorgt dat zijn werken worden gepubliceerd, en begint in 1714 aan een nieuw avontuur als impressario aan het Teatro Sant’Angelo.
In deze rol moet hij voorstellingen financieren uit zijn eigen zak, decorbouw regelen, en zorgen dat er publiek komt. Het lastigste is het contracteren van de zangers, vaak supersterren die enorme gages vragen, en die te pas en te onpas afhaken omdat ze iets beters vinden. Ik moet zelf ook wel eens zangers regelen voor projecten, en ik vergelijk het altijd met het vervoeren van een stel kikkers in een kruiwagen.
Het vak van impressario is uiteindelijk niet zonder risico: succes levert aanzien en inkomsten op, maar een mislukte productie leidt direct tot schulden. Vivaldi balanceert vaak op het randje van de afgrond.

Dit alles heeft grote gevolgen voor zijn muziek: om niet kopje onder te gaan moet hij zijn product afstemmen op de smaak van het grote publiek. Simpele, herkenbare structuren, heldere melodische lijnen, en veel virtuositeit. Het is juist deze stijl die de muziek in Europa, en die van Bach, enorm zal beïnvloeden.
Ook in de muziek die hij voor de weesmeisjes schrijft zie je deze aanpak terug.
Het Concert voor strijkers in g klein is kort en bondig, met sterke emotionele effecten. Geen solist, alleen orkest. Geschreven als tussendoortje voor in de kerk of het weeshuis, niet al te moeilijk zodat de meisjes in het Ospedale della Pieta het foutloos konden uitvoeren, en konden kennismaken met de beginselen van samenspel en discipline.’
Als altijd op hoog niveau gaven de strijkers uit het Concertgebouworkest, met Andrea Friggi als solist een expressieve en gestroomlijnde uitvoering van Vivaldi’s Concert voor strijkers in g kl, RV 156.

Italië als de bron
Sarphati: ‘In zijn Italienische Reise schrijft Johann Wolfgang von Goethe: “Nur in Italien begreift man, wer man sein kann.” (Alleen in Italië begrijpt men wie men kan zijn.)
Voor Duitsers in de 18e eeuw is Italië het land van licht en vrijheid, van kunst en muziek, een paradijs van zelfontdekking. Als je ook maar een beetje kunstenaar bent, maak je een ‘Grand Tour’ naar dit beloofde land, een pelgrimage om kennis te maken met de klassieke oudheid en de Italiaanse cultuur en om al dit heerlijks in je op te nemen. Schilders gaan naar Rome om Rafaël te kopiëren, dichters laten zich inspireren door ruïnes in de stralende zon, en musici als Händel en Hasse keren huiswaarts met melodieën en nieuwe vormen die in Duitsland onbekend waren.
Bach bleef thuis. Hij maakte zijn pelgrimage van achter de schrijftafel. In 1735 schrijft hij zijn Italiaanse Concert. Op de voorpagina staat expliciet: “…auf zwei Manualen zu spielen”. Door twee toetsenborden te gebruiken kon Bach op één instrument het Italiaanse concerto-principe nadoen: één speler wekt de indruk van solist én orkest tegelijk. Deze uitdrukkelijk aanwijzing dwong de Deventer Salon een tamelijk kostbaar instrument te huren, waarop u Andrea Friggi het eerste deel van Bachs Italiaanse Concert hoort spelen,’ een taak die muzikale ambachtsman Friggi met verve volbracht.

Sarphati: ‘Al die Italiaanse invloeden zorgen ervoor dat de muziek in Duitsland verandert.
Tot dan toe hadden concurrerende prinsjes, graafjes en keurvorsten zich gedragen als mecenassen die vooral geïnteresseerd waren in prestige en geleerdheid. Het gevolg was dat componisten zich – tot op zekere hoogte- te buiten konden gaan aan intellectuele fijnzinnigheid en soms moeilijk toegankelijke, meerstemmige muziek. Vergelijkt u het met het 20e eeuwse subsidiestelsel. Hoewel dit tot ernstiger excessen heeft geleid, zoals het meesterwerk “Piano Destruction” uit 1966, waarbij onder begeleiding van orkestklanken een concertvleugel van anderhalve ton met een bijl vernietigd wordt.
Enfin, met de invloed van de nieuwe, commerciële klanken uit Italië ontstaat bij Bach, en later ook Mozart en Haydn, een Duits-Italiaanse mengvorm, overzichtelijker, toegankelijker en virtuozer. Een goed voorbeeld hiervan is Bach’s Vioolconcert in E groot.
Het eerste deel heeft een ritornello-structuur, daar heb je dat woord weer. Een orkestthema keert telkens weer terug, en wordt afgewisseld door virtuoze passages voor de solist. Een vorm die regelrecht is afgekeken van Vivaldi. Het middendeel heeft een cantabile-karakter. Die term kent u ook nog, het betekent zingend. Een nogal droge musicoloog zei daar in een emotioneel moment over: ‘Het is als een aria zonder woorden, waarin de viool als een prachtige zangeres boven de begeleiding zweeft.’In het derde deel horen we Vivaldi de virtuoos terug, en mag de solist al zijn-of haar- duivelskunsten vertonen.’
En dat is precies wat Philippens, meer als een insprirerende toverfee dan als een boze duivelin, deed. Ze bracht dit prachtige concert van Bach tot leven alsof het voor het eerst werd gespeeld, waarachtig en bezield, in fraaie wisselwerking met Camerata RCO.

Uit de mode
Sarphati: ‘Zowel Vivaldi als Bach raken aan het eind van hun leven totaal uit de mode. In Italië komt de galante stijl in zwang. Elegant, met eenvoudige melodieën en regelmatige frasen. Grootheden als Galuppi en Jomelli zijn het snoepje van de week. Vivaldi verlaat Venetië en vestigt zich in Wenen. Hij heeft goede hoop, want de plaatselijke keizer, Karel VI, is een groot fan en heeft al aangegeven dat hij hem een mooi baantje kan bezorgen. Kort nadat Vivaldi aankomt geeft Karel echter de pijp aan Maarten, en enkele jaren later sterft ook Vivaldi, in bittere armoede. Pas in de twintigste eeuw wordt hij herontdekt. In 1926 wordt in Turijn een enorme verzameling manuscripten gevonden, en Mussolini is er snel bij om dit Venetiaanse genie te promoten als voorbeeld van Italiaanse grootsheid.
Ook Bach heeft niet zo’n leuk levenseinde. In 1750 laat hij zich vanwege staar aan beide ogen opereren door een buitenissige Engelsman, die rondrijdt in een kleurrijke koets beschilderd met Latijnse frasen, en die zich Chevalier Taylor noemt. Net als bij zijn collega Händel loopt de ingreep door deze charlatan echter slecht af: beide componisten worden blind.
Na zijn dood raakt Bach vrijwel direct in de vergetelheid. Toch kan je zeggen dat hij er beter van af komt dan Vivaldi: hij wordt tenminste nog overvleugeld door zijn eigen zoon Carl Philip Emanuel, en zal zo’n honderd jaar eerder worden herontdekt door de jonge Felix Mendelssohn. Laten we maar teruggaan naar het begin, dat is gezelliger. Naar Vivaldi’s opus 1, toen hij nog een onbekende vioolleraar aan een weeshuis was, en zijn successen nog toekomstmuziek waren. In 1705 neemt Vivaldi een thema onder handen dat Europa al eeuwen in zijn ban heeft: La Folia, oftewel de waanzin. Een dans uit Spanje van rond 1400. Iedereen waagt zich eraan: Corelli en Scarlatti in Italië, Lully en later ook Liszt in Frankrijk.’
.

En daar klonken flarden uit de soundtrack van de serie De geniale vriendin van Elena Ferrante, en nog veel meer, nu met Philippens als inspirerende concertmeester van het Camerata RCO. Prachtige muziek die direct tot het hart, de geest en de oren spreekt, wat wil een mens nog meer beleven…
Tip: Voor wie na de Rode Lijn-demonstratie op het Museumplein in Amsterdam ook nog even van cultuur wil genieten: haast u voor 16.00 uur naar de Singelkerk, Singel 452, in Amsterdam, want de Amsterdamse Salon van Philippens is nog net niet uitverkocht!
Jeroen Sarphati & Wenneke Savenije

Info: