Scarlatti’s prachtige Caecilia-Vespers mooi, maar in onbalans
Gehoord: Scarlatti – Vespro di Santa Cecilia – Coro e Orchestra Ghislieri o.l.v. Giulio Prandi. Solisten: Sonia Tedla Chebreab (sopraan), Carlotta Colombo (sopraan), Chiara Brunello (alt), Raffaele Giordani (tenor), Alessandro Ravasio (bas) – 15 maart 2025, Concertgebouw, Grote Zaal, Amsterdam*
Door Peter Schlamilch
Zeven kwartier geestelijke muziek van Scarlatti (de vader, Alessandro)… tja, naast nieuwsgierigheid wekte het ook twijfel: gaan die noten uit 1721 ons echt zeven kwartier boeien zonder pauze, en gaan ze niet vreselijk doen verlangen naar Bach, die rond die tijd zijn Johannes-Passion componeerde? Was dit een gerechtvaardigde keuze van de NTR ZaterdagMatinee, om een hele middag te wijden aan de vespers van Sint-Caecilia, de patroonheilige van de muziek, getoonzet door de componist van zo’n zestig opera’s die nauwelijks nog gespeeld worden.
Prominent aanwezig
Het antwoord was gelukkig een volmondig ‘ja’, want in die bijna twee uur waren er maar heel weinig momenten waarop Scarlatti’s muziek niet verrassend, hemels of ronduit ontroerend was, ook al was de uitvoering van dit meesterwerk dat zeker niet altijd. De radioluisteraars zullen misschien niet begrijpen waar ik het in hemelsnaam over heb, maar in de zaal klonk Coro e Orchestra Ghislieri, het barokensemble dat vergeten Italiaanse meesterwerken nieuw leven wil inblazen, behoorlijk uit balans, ook op mijn acoustisch perfecte plek op rij 15 (uit het midden). Door de zeer compacte opstelling, waarbij de vijf vocale solisten achter het orkest waren opgesteld, ingeklemd tussen het (overigens uitstekend bespeelde) orgel en de koorleden, slaagden ze er niet vaak in om boven de anderen uit te komen. Dat werd nog versterkt doordat de acht violen vrijwel het hele werk in unisono speelden en mede daardoor zeer prominent in het klankbeeld aanwezig waren, nog los van het feit dat acht hoge strijkers ten opzichte van in totaal zes lage misschien ook al wat veel van het goede waren.
Niets ten nadele van deze topmusici overigens, want net als de andere musici uit het ensemble speelden ze voortreffelijk, alert en met een heerlijke, ‘verende’ barok-schwung, alles op historische instrumenten uiteraard. Maar doordat dirigent Giulio Prandi vrijwel de hele middag geconcentreerd met zijn neus in de partituur stond, volgden zijn zangers dat voorbeeld – een logische reactie. Gevolg was een uitvoering die eerder musicologisch van aard was (het orkest heeft ook een eigen wetenschappelijk onderzoeksinstituut) dan een herschepping van de sfeer in de schitterende Caecilia-basiliek in het Romeinse Trastevere, waar het werk, niet lang voor Scarlatti’s dood, voor het eerst werd opgevoerd.
Kleur en karakter
De zeer goede en diepgravende programmatoelichting van Sofie Taes verhaalt van de ‘warme gloed van kaarslicht die over de beeltenis van de gemartelde heilige Caecilia viel’ tijdens de uitvoering van Scarlatti’s laatste grote werk – hij was al wat ouder en werd aan alle kanten door de jongere generatie ingehaald. Van die gewijde sfeer was helaas weinig te merken in het Concertgebouw. De radioluisteraar zal het, vanwege de notoir excellente geluidstechnici van Radio 4, niet zijn opgevallen, maar de waarschijnlijk stuk voor stuk uitstekende musici wisten de prachtige, soms strenge en dan weer jubelende psalm- en (Gregoriaanse) antifoonteksten niet werkelijk tot leven te brengen.
En wat een levendigheid voegde Scarlatti juist aan deze teksten toe! Je oren horen wat de ogen lezen in de toelichting: deze ervaren operacomponist was niet zomaar een broodschrijver voor de kerk, nee, hier zat een religieuze passie achter die de oeroude Bijbelteksten muzikaal steeds ondersteunde en versterkte. Koorgedeelten, aria’s, duetten, terzetten en ensembles: als een ‘religieuze opera’ in de geest van Bach (terwijl Scarlatti diens muziek hoogstwaarschijnlijk niet kende) geeft hij elke strofe haar eigen vorm, kleur en karakter, waardoor de aandacht van de toehoorder niet makkelijk verslapt.
Dramatische overtuigingskracht
Het koor klinkt prachtig en aan de gelijkheid en precisie is overduidelijk hard gewerkt, maar de klank is ook eenvormig, soms te wollig, de verstaanbaarheid laat te wensen over, en vooral: bijna elke tekst of emotie klinkt precies hetzelfde, alsof het tekstbegrip nog moet groeien. Vrijwel geen enkele zanger (de uitzonderingen daargelaten) kijkt ooit op uit zijn bladmuziek, en sommigen staan zelfs ronduit naar beneden gericht met het hoofd, waardoor het strottenhoofd in de knel kan komen. Er is weinig tot geen onderling contact, en ook aan het publiek wordt geen verhaal verteld – als de tekst van blijheid spreekt, kijkt er niemand vrolijk, en als het woord Gloria valt klinkt het nergens glorieus. De concentratie blijft steeds de overhand houden en het koor lijkt maar over één stand te beschikken, hoe mooi en afgewerkt die ook is. De zangkwaliteit en alertheid zijn enorm, waardoor de uitvoering de indruk maakte een studiosessie te zijn – is hier wellicht afgesproken de radio-opname te mogen gebruiken voor latere publicatie op cd of via een stream? Dat mag natuurlijk, maar vergeet de luisteraar in de zaal ook niet!
Grondbeginselen barokmuziek
De solisten leken mij stuk voor stuk van prima allooi, voor zover de balans ons dus toestond ze goed waar te nemen – zoals gezegd stonden ze ingeklemd tussen koor en ensemble (ongetwijfeld de historisch correcte opstelling), en ook dirigent Prandi gebaarde nergens dat ze ook de laatste rijen (of het balkon) van de Grote Zaal moesten ontroeren. Gevolg was een bij vlagen beeldschoon, maar erg klein en bescheiden gezongen oratoriumwerk, gecomponeerd in een tijd waarin de katholieke kerk, nog altijd bezig met de contrareformatie, barokmuziek juist als dramatische overtuigingskracht probeerde in te zetten.
Die dramatiek ontbrak, en dat was duidelijk een artistieke keuze, die te respecteren valt. Of ze bij deze muziek past is een tweede. Zo schrijft Scarlatti een aantal malen sterke dialogen voor, waarbij het koor de solisten onderbreekt of antwoordt (zoals Bach dat soms zo magnifiek doet in zijn passiemuzieken). Bij Prandi lijken beide partijen eerder te versmelten dan dat ze in gesprek met elkaar gaan, toch een van de retorische grondbeginselen van barokmuziek.
Gelukkig zijn Prandi’s tempi steeds uitstekend, er wordt pittig gespeeld en hij brengt wel veel reliëf aan binnen de frasen, die altijd richting en vaart hebben.
Beeldschoon en ontroerend
Sopraan Sonia Tedla Chebreab (ze studeerde ook musicologie) zong haar noten kundig, maar bleef erg vormelijk in haar voordracht. Tweede sopraan Carlotta Colombo, ook afgestudeerd filosofe, zong helderder en maakte, bijna als enige, wél meer contact met het publiek. Haar stem is prachtig helder en toch warm, en ze probeerde binnen de wat afstandelijke muzikale context zoveel mogelijk emotie te laten zien en een verhaal te vertellen. Alt Chiara Brunello, tevens architecte, zingt mooi, warm en troostrijk, maar is, door de eerder genoemde onbalans, slecht hoorbaar in de zaal. Tenor Raffaele Giordani, die ook scheikundige is, zong wat actiever en was daardoor beter hoorbaar, net als bas Alessandro Ravasio (die ook piano en saxofoon studeerde), die levendig zingt en met grote klankschoonheid. Maar alle zangers zingen zo introvert, dat hun boodschap nauwelijks de zaal bereikt. Ook het laatste Amen wordt niet triomfantelijk of overtuigend, maar blijft bij een uitstekende vertolking van de noten. Maar muziek is meer dan dat. Veel meer.
Kortom, een kwalitatief hoogstaande lezing van een bij vlagen beeldschoon en ontroerend werk dat, na al die eeuwen, het zeker verdiende weer eens gehoord te worden, vooral in het 300e sterfjaar van deze mooie componist. Maar we voelden ons nog niet in die kerk in Trastevere van de 18e eeuw, en dat was zo heerlijk geweest.
Peter Schlamilch
Deze recensie betreft de live-versie in de zaal. De concertregistratie kan, door de opnametechniek, uiteraard afwijken.
Info: