Aida in Verona: een magische belevenis
Operareis door Europa
Door Peter Schlamilch
VERONA
Aida in Verona: een magische belevenis
Gehoord: 21 juli 2024, Arena di Verona, Verona
Van huis uit zanger en dirigent, ontwikkelde recensent Peter Schlamilch een grote liefde voor de opera. Tijdens zijn muzikale opleiding assisteerde hij vijf jaar de Italiaanse dirigent Claudio Abbado (1933-2014), waarbij hij o.a. nauw betrokken was bij de uitvoering van de opera Elektra van Richard Strauss in Salzburg. Voor De Nieuwe Muze bezocht Schlamilch deze zomer een aantal belangrijke operafestivals in Europa en schreef daar recensies over. Hier volgt het tweede verslag uit Verona (Aida).
VERONA
Aida in Verona: een magische belevenis
Gehoord: 21 juli 2024, Arena di Verona, Verona
De eerste Aida in de magische Arena van Verona vond plaats in 1913, honderd jaar na de geboorte van Giuseppe Verdi, en markeerde meteen de eerste moderne operavoorstelling aldaar: sindsdien zijn er 100 seizoenen verstreken (tijdens de beide wereldoorlogen werd er uiteraard niet gemusiceerd) en hebben miljoenen mensen van sterren als Giuseppe Di Stefano, Maria Callas, Tito Gobbi en Renata Tebaldi genoten, om maar enkele namen te noemen (binnenkort geeft Plácido Domingo er een concert). De acoustiek is bijzonder te noemen: een collega-criticus zei me dat het oor een half uurtje moet wennen aan het feit dat het in de open lucht is, maar dat daarna opvalt dat de acoustiek perfect is, en zo is het ook: natuurlijk klinkt het immense orkest (10 contrabassen!) niet zoals in een gesloten operatheater, en klinken ook de stemmen anders dan in theaters met een reflecterend dak. Maar wie de magie van grote muziek, zangers en dirigenten wil ondergaan onder een betoverende sterrenhemel, moet tenminste eens in zijn leven in Verona geweest zijn, en liefst vaker, natuurlijk.
Aida is uiteraard het topstuk van de Arena, en dit jaar worden er zelfs twee versies opgevoerd: de noten zijn uiteraard hetzelfde, maar de originele regie uit 2013 wordt naast de nieuwe regie van Stefano Poda uit 2023 gespeeld, in het 100e seizoen dus. Poda koos voor een mix van traditie en futurisme, waarin de menselijke hand een hoofdrol speelt: niet alleen domineert een gigantische, beweegbare hand het toneel als een klauw die grijpt maar ook beschermt, maar ook zijn er talloze kleinere handen die als symbool voor creativiteit en destructie het decor vullen.
Dat decor is ook door Poda ontworpen, net als de werkelijk schitterende kostuums, de uitstekende belichting (inclusief laserstralen) en, toegegeven, de aanmerkelijk minder interessante choreografie, die niet veel meer brengt dan wat gehups, gespring en wat statische en massale blokken figuranten. Poda wil een ‘wereld in oorlog’ schilderen, met een ‘sprankje hoop aan het einde’. De transparante, kristalachtige decors zijn zeker niet lelijk, maar geven daarbij weinig sfeer en vorm aan het toneel en aan het verhaal, dat toch zoveel schilderachtige locaties kent: tempels, volksoplopen, Nijloevers en Piramides: we moesten het ons grotendeels allemaal zelf voorstellen, daarbij wel geholpen door de uiterst suggestieve kostuums in de prachtigste kleuren.
Na een prachtig gespeeld voorspel zette Ramfis, de opperpriester, uitstekend gezongen door Alexander Vinogradov, de strenge, onbuigzame toon van de opera al meteen krachtig neer, prachtig beantwoord door de lastige tenoraria Celeste Aida, die Verdi zonder veel inleiding aan Radames gaf, die dan nog nauwelijks ingezongen is. Het deerde tenor Ivan Magrì (Radames), die slechts één van de tien voorstellingen zong, niet echt: met krachtige stem (en dat moet ook wel in de Arena) zette hij direct een krijger neer die weet wat hij wil: niet erg romantisch, maar wel helder en sonoor vulde hij de Arena, waarbij hij zijn laatste toon (een hoge bes) niet superzacht liet uitsterven, zoals Verdi dat wilde, maar als een ware held door de ruimte liet schallen. Tja, zo doet men dat tegenwoordig vrijwel overal, en in de open lucht kan het ook bijna niet anders. Verdi had er zeker begrip voor gehad.
De Koning, gezongen door de Kroatische bas-bariton Marko Mimica, moest even wennen aan de acoustiek, maar vertolkte daarna een betrouwbare, imperatieve heerser, en ook het mannenkoor was in topvorm: gelijk, goed acterend en betrokken. De boodschapper (Riccardo Rados) was goed hoorbaar, maar had wat meer angst mogen uitstralen.
Aida’s grote aria, Ritorna Vincitor, gezongen door de Uruguayaanse sopraan Maria José Siri, kon ons minder overtuigen: hoewel technisch prima gezongen, miste ze de emotie, wanhoop en woede om het drama echt in gang te zetten.
In de prachtig feeëriek wit uitgelichte tempelscène stonden de hoofdrollen soms wel érg achteraan het toneel, wat in de Arena beslist geen goed idee is: ze verzuipen dan in het totaal, zowel vocaal als visueel. Ook hier was het mannenkoor weer erg indrukwekkend en sterk.
Het vrouwenkoor in de tweede akte klonk opvallend schuchter en traag; hoewel het allemaal piano (zacht) geschreven is, mag het wel passie en een zweem van erotiek hebben. Het ballet was ronduit pover te noemen, zeker vergeleken bij het fantastische Spaanse ballet een dag eerder in Carmen, maar dat terzijde. Dat alles zich afspeelde in een soort mortuarium verhoogde de sfeer nu ook niet direct, en veel chemie tussen Aida en Amneris was er ook niet. Belichting en kostuums waren fenomenaal. Amneris, gezongen door de Wit-Russische Ekaterina Semenchuk, had aanvankelijk wat moeite zich hoorbaar te maken in de enorme Arena, althans, op de plek waar ik zat. Ze herpakte zich volledig in haar schitterend gezongen aria in de vierde akte, en in de priesterscène erna.
De tweede finale was, zoals verwacht mocht worden, groots aangepakt, hoewel een ballet van 70 dansers in glitterpakken op enige afstand gewoon één grote, rommelige en glimmende massa wordt, waarvan het gerinkel de muziek deels overstemde. De hele regie was sowieso gefixeerd op het beeld en niet op de muziek: zangers (solisten én koren) stonden, acoustisch gezien, vaak onhandig of ver uit elkaar opgesteld, en hier stonden de beroemde Aida-trompetten zo ver weg, dat het muzikale effect verloren ging. Solisten werden opgeslokt door groepjes figuranten, een prachtig totaalbeeld wellicht, maar daardoor erg diffuus en chaotisch.
De opkomst van een geweldig zingende Amonasro (de Mongoolse bariton Amartuvshin Enkhbat) redde eigenlijk alles: zijn stem klonk als een klok, hij vulde de Arena met gemak, hij acteerde geweldig en spatte van het podium af.
De Nijlscène was prachtig: Aida zong haar aria heerlijk rond en veel warmer dan in de eerdere akten, ze riep precies de juiste sfeer op en ontstak in toorn op exact de goede momenten. Ik zat dicht bij het podium en zag de immense prestaties van de zangers, die in de open lucht onversterkt hun ziel en zaligheid de Arena in projecteerden. Ook van het orkest kon ik elk lid zien, en ik hoorde later van orkestleden dat spelen in de Arena niet alleen een belevenis is, maar ook erg zwaar: er moet zoveel klank gemaakt worden in lastige omstandigheden, waarin de instrumentalisten elkaar lang niet altijd kunnen horen (laat staan het toneel), dat elk nieuw orkestlid daaraan lang moet wennen. Maar het orkest speelde geweldig: elke solo was afgewerkt, elk accoord gelijk en zuiver, voorwaar geen sinecure in de open lucht waar je je instrument steeds moet bijstemmen. Maar elke noot werd vol passie en inzet gespeeld. Chapeau!
Dirigent Marco Armiliato was vurig, betrokken en helder en koos (behalve soms in de tweede finale) vrijwel steeds de juiste, heel natuurlijke en goed zingbare tempi. Een heerlijke dirigent die alles uit het hoofd dirigeert, elke tussenstem kent en constant contact heeft met zijn zangers en orkestleden. Het was een feest hem aan het werk te zien, hij liet elke triller in die heerlijke Italiaanse trompetten gillen en krijsen, en het is geen wonder dat hij veelgevraagd is bij alle grote operahuizen ter wereld, zoals de Metropolitan Opera, de Bayerische Staatsoper, de Deutsche Oper Berlin, het Royal Opera House, Covent Garden, de Parijse Opéra, het Opernhaus Zürich, het Teatro Real in Madrid, het Teatre del Liceu in Barcelona, de Scala en de Salzburger Festspielen. Wat een gigant!
De slotscène was prachtig: de 140 koorleden stonden in een grote cirkel om het stervende liefdespaar heen, een glazen piramide verscheen, en koor en orkest stierven weg in de Arena, waar inmiddels de volle maan was op gekomen. Amneris’ laatste woorden waren pace, pace… Het sprankje hoop op vrede waar de regisseur zo naar had gezocht was eindelijk daar.