Concertgebouworkest onder Manfred Honeck: subliem meesterschap
Gehoord: 7 februari 2025, Concertgebouw, Grote zaal, Amsterdam
Door Peter Schlamilch
Als je je als recensent pas na 10 minuten gaat beseffen dat je over een concert een stukje moet schrijven, weet je dat je ademloos hebt zitten luisteren, zonder dat andere gedachten je afleidden. Al meteen dwong Manfred Honeck, de dirigent die de zieke Riccardo Chailly verving, een diepe concentratie af. Hij begon pas aan Bruckners Negende, de zwanenzang van de eenzame, stervende Oostenrijker, nadat er een indringende stilte was neergedaald over publiek en orkest, zoals een goede toneelspeler even wacht voordat hij aan zijn slotmonoloog begint, of een wijze priester aan de predicatie.
Bruckner-eredienst
Die diepe ernst en toewijzing zou de daaropvolgende anderhalve uren niet meer wijken, en zo hoort het ook: een dirigent slaat niet alleen de maat, maar gaat de toehoorders voor in de emoties die de muziek uitdrukt, en alleen zo komen grote werken volledig tot hun recht. De robuuste gravitas die Honeck uitstraalde drong door tot in alle vezels van het Koninklijk Concertgebouworkest (KCO), en de klank die daarop de zaal vulde was geladen en massief: op sommige momenten voelde ik hem bijna als een trage, zware lavastroom de zaal vullen. Ook het publiek was uiterst geconcentreerd: niets van het gebruikelijke telefoongerinkel of ontijdig applaus, nergens een hoestje of een vallend flesje. Dit was de hoogmis van de Bruckner-eredienst.
Ingetogen bewegingen
En ja, alleen uit die diepe ernst kan het strijkerstremolo ontstaan dat voor Bruckner zo’n grote betekenis had, en van waaruit hij de acht hoorns priemen, tertsen en octaven laat spelen, de ‘natuurtonen’ die zijn muziek zo kenmerken, en waarboven hij ‘Feierlich, Misterioso’ noteerde. Het orkest reageerde met een diepe, verzadigde en – inderdaad – plechtig-mysterieuze klank die ik zelden zo intens hoorde bij KCO. Honeck kneedt en boetseert de tonen, en ondanks zijn ingetogen, bijna minimalistische bewegingen perst hij uit elke maat de intensiteit die hij nodig heeft, en het KCO volgt hem met graagte. Uit niets bleek dat ze het plotseling, door de dirigentenwissel, met een repetitie minder hadden moeten stellen.
Contrabastuba
De strijkers gingen diep in de snaar, zoals dat heet, en zongen Bruckners doodslied met hartstocht. Het koper was ronduit indrukwekkend. De acht hoorns (eigenlijk negen, deels Wagnertuba’s) waren edel en homogeen als zelden tevoren, de trompetten en trombones een mooie, serene klankmuur van orgelachtige allure, en ik genoot volop van de contrabastuba, die massief en prominent het complete orkest schraagde, zuiver en kernachtig, zonder ooit overheersend te worden. Petje af.
Meer nadruk
Hobeck creëert enorme lijnen die steevast naar Abbado-achtige hoogtepunten leiden (hij was assistent van de grote Italiaanse dirigent). Ik zat nog met open mond en op het puntje van mijn stoel bij te komen van zoveel natuurkracht, toen het oergeweld van het tweede deel alweer losbarstte, met zijn Sacre-achtige akkoordherhalingen, alles met afstreek (zoals Bruckner voorschreef), maar de dalende akkoordbrekingen allemaal met opstreek. Dat laatste vroeg Bruckner niet, maar was waarschijnlijk Honecks aanwijzing geweest, om nog meer nadruk te creëren, wat perfect uitwerkte. Kleine details die een concert nog intenser maken: zo moeten de inwoners van Pompeï zich gevoeld hebben toen ze die enorme kolkende massa op zich af zagen komen.
Parsifal
Na dit zinderende tweede deel liet Honeck een pauze vallen die minuten leek te duren. Terecht, want ook het derde deel, Adagio, komt voort uit stilte. Stilte voor de storm, want ook in dit deel zitten weer die waanzinnige climaxen, als doodskreten op een sterfbed. Bruckner overleed tijdens het schrijven van deze symfonie, noemde dit deel ‘het mooiste wat hij ooit geschreven had’ en schreef er ‘Afscheid van het leven’ bij. Ook hier weer de diepe ernst en plechtigheid bij dirigent en orkest, die heerlijke, volle, diepe, aardse orkestklank, en de ademloze fascinatie bij een muisstil publiek. Het eerbetoon aan Wagner, met de parafrase op het Graalsmotief uit Parsifal, en natuurlijk de Wagnertuba’s, was ronduit ontroerend, ook door de enorme, betekenisvolle pauzen die Honeck liet vallen, waarbij hij elk gevoel van tijd even stilzette.
Door de dood ingehaald
Waar veel uitvoeringen van Bruckners Negende na het derde deel stoppen, werd hier geëindigd met het niet voltooide, maar in 2012 door musicologen voltooide vierde deel, dat overtuigt en een waardig eerbetoon aan de Oostenrijkse meester is, die door de dood werd ingehaald. Weer vol van klank en explosief, en geen maat zonder zingeving en meesterschap: zo besloot het KCO dit gedenkwaardige concert onder een meesterdirigent die we 27 en 28 februari alweer terugzien in Strauss’ Vier letzte Lieder. Ik kijk ernaar uit!
Peter Schlamilch
Foto’s: Eduardus
Info: