Erik Bosgraaf schittert in Willem Jeths’ blokfluitconcert met De Philharmonie
Gehoord: 3 november 2024, Concertgebouw, Amsterdam
Door Peter Schlamilch
Veel muziek van Willem Jeths (1959) heb ik nog niet gehoord in mijn leven, maar diens Recorder Concerto (Blokfluitconcert), dat onlangs in de Grote Zaal van het Concertgebouw ging, greep me meteen aan, niet in de laatste plaats door de uitvoering van blokfluitist Erik Bosgraaf, die al na twee maten naar de hoge bes moet, een van de hoogste noten van het hele concert (‘daarboven vind ik het een beetje krijserig worden’, aldus de componist). Een heerlijk begin, een beetje zoals Bach dat doet in de eerste vier maten van de Hohe Messe, waarbij ik altijd aan het wanhopige beeld van Zadkine moet denken: Verwoeste stad. Bosgraaf heft zijn hoofd daarbij dramatisch ten hemel, alsof hij hogere machten aanroept hem te steunen in dit lastige werk.
Gelauwerde blokfluitist
Steun heeft Bosgraaf echter niet nodig, verre van: deze gelauwerde blokfluitist (daarnaast ook musicoloog) werd in 2011 onderscheiden met de Nederlandse Muziekprijs, onze hoogste muziekonderscheiding. Hij speelt regelmatig bij symfonie- en kamerorkesten zoals het Dallas Symphony Orchestra (onder Jaap van Zweden), het Nederlands Kamerorkest (Gordan Nikolic), het Residentie-Orkest (Reinbert de Leeuw), Holland Symfonia, het Noord-Nederlands Orkest, het Radio Kamerorkest en Sinfonia Rotterdam. Bosgraaf improviseert, speelt jazz, gebruikt elektronica en werkt samen met filmmakers. Zijn repertoire gaat van de middeleeuwen, via Vivaldi tot de hedendaagse muziek. Er zijn zo’n honderd werken voor hem geschreven, waaronder twaalf concerten (Willem Jeths, Theo Loevendie, Anna Meredith e.a.).
‘Verwijd tonaal’
Over dit blokfluitconcert zelf, uit 2014, is genoeg geschreven, maar mij bekoorde het enorm: de partituur is helder en eenduidig genoteerd, zonder al die onnodige (en meestal onhoorbare) moderniteiten als eindeloze maatwisselingen en aparte speelwijzen voor de instrumenten. Natuurlijk, Crystal Glasses, Watergongs en een Vibraslap (ik moest het zelf ook even opzoeken: hier een supergrappige uitleg) zie je niet elke dag in, pak hem beet, een Mahler-partituur, maar verder is de orkestbezetting ‘bescheiden’, net als de dynamiek overigens: op wat sterke explosies na is het klanklandschap subtiel en fijnzinnig, waarbij Jeths ontelbare kleuren uit zijn compositiepalet weet te toveren. De muziek is ‘verwijd tonaal’, maar begint herkenbaar in bes-klein, waar het zo’n 20 minuten later ook in zal eindigen, hoewel de blokfluit er, heel zachtjes, haar laagste noot doorheen mag blazen: de c, die, hoewel dissonant, de toonsoort eerder lijkt te bevestigen dan te verstoren. Mij bevalt zijn stijl wel.
Geconcentreerd en expressief
Bosgraaf blijft het hele concert uiterst geconcentreerd en expressief, hij vertelt Jeths’ verhaal (over de mooie en minder mooie herinneringen aan de jeugd) met verve, en werpt daarbij alle middelen in de strijd. Zo trekt hij af en toe zijn rechterbeen op om de klank van de fluit te beïnvloeden, een techniek die volgens de fluitist al uit de barok stamt. Zijn toon is groot, expressief en zuiver, en dat is allemaal nog niet zo gemakkelijk op de blokfluit. Heel soms verlangde zelfs ik, die wel van wat muzikale reuring houd, naar een iets mildere klank of wat zachtere lijnen, want die staan er erg veel in de partituur. De toegift, Variaties op Dowlands Come Again van Jacob van Eyck (1589/90 – 1657) was een schot in de roos: een uitstekend stuk muziek, en heerlijk virtuoos gespeeld.
Hechte eenheid
Misschien vreesde Bosgraaf, als elke blokfluitist, dat hij niet over een groot symfonieorkest heen zou komen, maar dat was nergens voor nodig: zijn prachtige, glanzende en klankrijke toon drong tot in alle hoeken van de Grote Zaal. Dat symfonieorkest was overigens ‘De Philharmonie’, een amateurorkest dat met dit concert zijn vijfde lustrum vierde. Dirigent Stijn Berkouwer heeft, na het overlijden van de geliefde oprichter Daan Admiraal in 2018, van het orkest een hechte eenheid gesmeed die zeer professioneel overkomt. Berkouwers heldere, gelukkig niet-parallelle slag, leidt het orkest op elk moment in goede banen, laat de muziek stromen en is naast duidelijk ook expressief. Natuurlijk horen we heus de verschillen met het Concertgebouworkest wel, maar dit amateurorkest leverde een opmerkelijk geconcentreerde en homogene prestatie, gekenmerkt door veel inzet en af en toe prachtige soli in blazers en strijkers.
Parsifal
Na de pauze speelde het orkest Mahlers Das klagende Lied uit 1880, geschreven toen de componist nog maar 20 jaar oud was. De tekst van het gruwelijke verhaal, over de broedermoord om een mooie vrouw te winnen, is van Mahlers eigen hand, misschien naar voorbeeld van Wagner, die een idool van de jonge Mahler was: hij zag de oude meester in Wenen diens Lohengrin dirigeren, maar de 16-jarige Mahler durfde hem in de garderobe, waar ze elkaar tegenkwamen, niet aan te spreken. In 1882 zou Mahler afreizen naar Bayreuth, om Wagners Parsifal bij te wonen.
Suïcidale accoorden
Mahlers muziek is nog wat onrijp, enigszins warrig en soms ellenlang, maar fascinerend is dat vrijwel zijn hele latere werk erin wordt voorafgeschaduwd, tot de suïcidale accoorden uit de onvoltooide Tiende Symfonie aan toe. Ook een Fernorchester ontbrak niet, en dat werd uitstekend gespeeld, nu eens niet achter het toneel maar ernaast, wat prima werkte. Het Nederlands Concertkoor zong de grote partij prima, waarbij vooral de prachtige, sonore klank van de bassen opviel. Ook de dames klonken goed, maar mogen soms wat ‘grootser’ ademen om meer zelfvertrouwen in de klank te krijgen. De solisten waren niet minder op dreef: ze gaven allen een overtuigende lezing van het verhaal, dat onbestemd-sinister eindigt, afgesloten door een ferme klap in het orkest. Een uiterst geslaagd concert.
Peter Schlamilch
Info: