Maurice Ravel – Trio pour piano, violon et violoncelle
Bij het in deze boze wereld lezen van Gudula Schütz’ uitgebreide inleiding tot Bärenreiters Urtext van het pianotrio van Maurice Ravel zouden de rillingen je onwillekeurig over de rug kunnen lopen. Toen de componist in de zomer van 1914 startte met het uitwerken van deze muziek heerste er een vergelijkbare stilte voor de storm: op 1 augustus brak de Eerste Wereldoorlog uit. De overeenkomst met de hedendaagse stemming schuilt niet eens zozeer het sombere gewicht van de passacaglia – het derde deel – als wel in de lichte zweem van melancholie die door het eerste deel wiegt: het afscheid van de onschuld, het voorgevoel dat weldra niets meer zo vanzelfsprekend zal zijn als nu.
Na de voltooiing van het trio wenste Ravel zelf naar het front te gaan. Hij werd daartoe echter afgekeurd, maar ondertussen had hij de voorbereiding van de uitgave van het werk door Durand al uit handen gegeven aan zijn vertrouweling Alfredo Casella. Hierdoor verschillen editeurs van mening over het uitgangspunt voor een Urtext-uitgave – daarbij kiezend tussen de autograaf en de eerste editie. Bärenreiters editeur Douglas Woodfull-Harris kiest een derde weg. Hij oriënteert zich op de heruitgave van het werk uit mei 1917 waarvan hij het exemplaar kiest dat het trio Cortot-Thibaud-Casals gebruikte voor uitvoeringen waarvan de componist zelf zeker getuige was.
Dat de discussie over het uitgangspunt voor de Urtext aanleiding geeft tot een zeer uitgebreid tekstkritisch commentaar behoeft zeker niet te verbazen. Bärenreiter is echter niet te beroerd om dit volledig op te nemen. De op afwijkend papierformaat afgedrukte partituur gaat vergezeld van afzonderlijke partijen voor viool en cello. De bladspiegel is ruim en overzichtelijk en de gehele uitgave maakt een luxe indruk die de Ravels ‘élégance’ als een handschoen past.
Elger Niels
Bärenreiter Urtext BA 10921
ISMN 979-0-006-56626-6