Radio Philharmonisch Orkest sterk in Rachmaninoff
Gehoord: 3 juli 2024, Concertgebouw, Amsterdam
Door Peter Schlamilch
In de serie Zomerconcerten van de Vriendenloterij zijn deze zomer meer dan 80 concerten te horen: van klassiek tot jazz en van pop tot filmmuziek. Eigenlijk een prachtig initiatief, omdat de meeste concertzalen, orkesten en operagezelschappen stilliggen in de zomer, terwijl er toch veel toeristen op stap zijn om, onder andere, mooie muziek te horen. De programma’s zijn meestal traditioneel, maar prachtig en de solisten en orkesten vaak bijzonder: zo speelde het Radio Philharmonisch Orkest een combinatie van Brittens Four Sea Interludes, Tsjaikovski’s Vioolconcerten Rachmaninoff’s Symfonische Dansen, die op het eerste gezicht niet zo gek veel met elkaar te maken hebben, behalve dat het allemaal goede en populaire stukken zijn (hoewel je van Britten moet houden), en waarom zou elk concert toch een thema moeten hebben? Vaak werkt dat in de praktijk helemaal niet en levert het enkele op papier aardige connecties op, maar leidt het vooral tot akoestische onzin.
Storm op zee
Dit concert ‘werkte’ echter prima, en het Radio Phil speelde, zoals eigenlijk altijd, uitstekend, zoals in Brittens korte stukjes, afkomstig uit de tragische opera Peter Grimes, waarin ze echter aanmerkelijk beter tot hun recht komen dan los gebracht. Bovendien wist dirigent Ryan Bancroft de sfeer van de delen Dawn, Sunday Morning, Moonlight en Storm maar heel beperkt te vatten: hij leidde, alles zonder stok gedirigeerd, het orkest met nogal stramme slag waarin de poëzie, die zeker ook in deze Engelse muziek verborgen ligt, maar moeizaam zichtbaar werd. Het orkest poogde zichtbaar een sfeervolle zee te schilderen, maar het Ochtendgloren had te weinig ambiance, de Zondagmorgen was écht te sterk en het Maanlicht te non-descript om echt richting te krijgen. De Storm overtuigde wél, vooral door het doortastende en krachtige spel van het orkest, dat met 6 contrabassen misschien ook wat te licht bezet was.
Bomsori Kim
Het Radio Phil speelde vervolgens een wonderschone inleiding op Tsjaikovski’s Vioolconcert, in, vreemd genoeg, een nog kleinere bezetting, maar al gauw werd duidelijk waarom: vioolsoliste Bomsori Kim heeft een niet al te grote klank (ze gebruikt ook geen overdadig vibrato), die anders misschien niet over het orkest heen komt. De grote uitbarstingen in het orkest klonken toch heerlijk, vol en klankrijk, maar Kim heeft een beperkt kleurenpalet en intoneert bovendien niet altijd even trefzeker. Ze kent de muziek op haar duimpje, is zelfverzekerd en communicatief, maar haar spel was, zeker in het eerste deel, wat schools en haar toon metalig, iets wat bij Tsjaikovski eigenlijk minder goed past. Ze speelde uitstekend samen met het orkest, dat haar voortreffelijk en flexibel begeleidde.
Het tweede deel speelde Kim poëtischer en dromeriger, wellicht geïnspireerd door de wonderschone blazerssoli in het orkest (fluit en klarinet). Het derde deel kenmerkte zich wederom door perfect samenspel van solist en orkest, ditmaal uitstekend geleid, net als in de andere delen, door dirigent Bancroft, die nu ook zichtbaar genoot van zijn rol als bemiddelaar en tegelijk regisseur.
Prachtige hobo- en fagotsoli leidden het geheel naar een ovationeel slotapplaus van een dankbaar publiek, dat na de pauze op de hoofdschotel van de avond werd getrakteerd: Rachmaninoff’s Symfonische Dansen, diens laatste werk, geschreven twee jaar voor zijn dood en een soort terugblik op zijn leven als componist: hij citeert enkele thema’s uit eerdere werken en besluit het werk met zijn geliefde Dies Irae-motief. Hij beschouwde deze partituur als zijn beste werk.
Rachmaninoff
En wát een muziek is het! Rachmaninoff trekt alle klank uit het orkest die maar mogelijk is, in een enorme bezetting met veel slagwerk, piano en een altsaxofoon, schitterend bespeeld in hartverscheurende solo’s. Bancroft liet het orkest hier eindelijk zingen, bereikte een diep verzadigde, bijna Slavische orkestklank van een uitmuntend spelend Radio Phil: de avond kreeg eindelijk vleugels.
Geweldig hout, de strijkers diep in de snaren (hulde voor de grommende tremolo in het derde deel), het koper diep van klank en toch helder, het slagwerk meer dan alleen ritmisch, maar ook muzikaal: het orkest speelde alsof zijn leven ervan afhing, maar dat doet dit orkest vrijwel altijd.
De dirigent leek een ander mens: stoer, imperatief en betrokken, precies wat deze muziek verlangt. In het tweede deel leek alles te kloppen: prachtige solo’s in althobo en fagot, een verzadigde warme klank in de celli, vloeiende walstempi waarin alles perfect op elkaar reageerde en elk radertje in het ingewikkelde geheel feilloos leek te functioneren, herinneringen aan de muziek van Wagner en, vooral, Tsjaikovski oproepend.
Ook in het derde deel veel kleuren en schakeringen ervan, uitstekende zinsbouwen en dito pauzen, agogiek en fraseringen: het was allemaal een lust voor het oor en het verstand. De tempi waren vloeiend en natuurlijk (hoewel Rachmaninoff’s drukfout [Non] allegro nog in het programmaboekje stond), stormen en orkanen gevolgd door windstille perioden: het orkest leek haast als vanzelf te spelen, gedreven door een onzichtbare Russische hand. Na een geweldige climax volgde een evenzeer donderend applaus, zelfs al door de laatste noot van de tam-tam heen: dan is er iets heel erg goed gegaan.
Info:
https://www.concertgebouw.nl/vriendenloterij-zomerconcerten