Tsjaikovski’s noodlot mist onverbiddelijkheid, ondanks uitstekend spelend NedPhO
Concert: Nederlands Philharmonisch o.l.v Alexandre Bloch m.m.v. Clara-Jumi Kang viool. Programma: Outi Tarkiainen: The Rapids of Life, Pjotr Iljitsj Tsjaikovski: Vioolconcert, Pjotr Iljitsj Tsjaikovski: Symfonie nr. 4. Gehoord: 22 maart 2025, Concertgebouw, Grote Zaal, Amsterdam.
Door Peter Schlamilch
Net als je denkt dat het niet gekker kan in de Nederlandse muziekwereld, word je op een nietsvermoedende zaterdagavond getrakteerd op een uitgebreide beschrijving van de bevalling van een Finse jongedame, uitgesproken door een dirigent op een podium voor een uitverkochte concertzaal, in dit geval de Grote Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw.
Foetale uitwerpreflex
Zo’n tweeduizend Tsjaikovski-liefhebbers zaten ademloos te luisteren terwijl werd beschreven hoe componiste Outi Tarkiainen, want haar bevalling betrof het, de ‘spanning van de geboorte, het gevecht, de pijn, maar ook de vreugde van het zien van de nieuw-geborene’ [sic!] had geprobeerd te verbeelden in muziek, een uitleg die overigens ook letterlijk in het programmaboekje stond. Het publiek, dat grotendeels voor Tsjaikovski en echt niet voor de bevallingsperikelen van Tarkianen was gekomen, werden ook de medische details zoals de Fergusson-reflex (iets met het oprekken van de uteruswand) niet bespaard, want deze ‘foetale uitwerpreflex’ maakte zoveel indruk op de barende componiste dat zij die in noten wilde vatten, overigens gecombineerd met haar gevoelens rond de dood van de door haar vereerde componiste Kaija Saariaho, in ongeveer dezelfde tijd.
Rijk der verbeelding
Nu is het beginnen van muziek met gesproken woord altijd een slecht idee, hoe goed bedoeld ook: de gang naar een concertzaal is voor velen iets spannends, de binnenkomst iets magisch: het stemmen der instrumenten en de verwachting van de muziek die komen gaat, muziek die zal uitspreken wat in woorden niet te vangen is. Dat alles wordt tenietgedaan door zo’n inleidend tekstje, dat dezelfde zakelijke stemming oplevert als een jubileum of een uitvaart – muziek is het unieke rijk der verbeelding, en al die woorden maken de sfeer kapot en trekken haar terug in de banale, alledaagse werkelijkheid. Ze zijn vrijwel altijd goed bedoeld, maar ontnemen het muziekbedrijf onbewust zijn magie en maken het tot een gewoon ‘event’: ‘Goedenavond dames en heren, welkom bij…’
Na al dit gemopper moest het korte stuk van Tarkiainen, The Rapids of Life, dus veel goedmaken, maar helaas kwam het niet verder dan het gebruikelijke ‘moderne’ onbestemde gerommel in de lage strijkers en tuba, wat atonale glissandi en tremoli in de andere strijkers, enig onbestemd harpgeplingel, enkele dissonante lijnen in de trompetten…. Ach, u kent het wel. Het orkest voerde het allemaal prima en loyaal uit, maar boeiend werd het allemaal niet en ook het bovenbeschreven bevallingsverhaal konden we er eerlijk gezegd niet in ontwaren, maar dat zal aan ons gelegen hebben. De geboorteklap meende ik zeker te horen (vreemd genoeg zelfs meermaals), maar de gelukzaligheid daarna ontbraken voor mijn gevoel – ik meende eerder de reuzen Fasolt en Fafner uit Wagners Ring te ontwaren, maar daarmee zal het baby’tje waarschijnlijk niet bedoeld zijn. Kortom, een stuk om snel weer te vergeten.
Stradivarius
Niet vergeten wordt al anderhalve eeuw lang Tsjaikovski’s Vioolconcert uit 1878, in minder dan een maand geschreven aan een Zwitsers meer, waar de componist probeerde te recupereren van een desastreus huwelijk. Zijn voorbeeld was Édouard Lalo’s Symphonie espagnole, die hij bewonderde om, in Tsjaikovski’s eigen woorden, haar ‘frisheid, lichtheid, haar pittige ritmen, en haar prachtige en uitstekend geharmoniseerde melodieën… Lalo streeft niet naar diepgang, maar hij vermijdt zorgvuldig routine, zoekt naar nieuwe vormen en denkt meer na over muzikale schoonheid dan over het naleven van gevestigde tradities, zoals de Duitsers doen.’ En precies dat heeft de grote Rus bereikt in zijn geliefde concert, en precies ook dat bereikte de Koreaanse violiste Clara-Jumi Kang in haar vertolking van het werk: met krachtige, wat metalige maar altijd slanke en heldere toon, en technisch vrijwel perfect, bracht ze Tsjaikovski’s destijds nog als ‘onspeelbaar geachte noten’ over het voetlicht, en hoewel het programmaboek er niets over vermeldde, kan ik me goed voorstellen dat ze de ‘Thunis’ Stradivari uit 1702 (de ‘gouden periode’), bespeelde – ze heeft dat instrument sinds vorig jaar in bruikleen en de klank was zeer karakteristiek en rijk aan boventonen.
‘Muziekhonger’
Kang zette haar eerste noten bedachtzaam, bijna contemplatief neer, heel mooi, en liet daarna direct horen dat ze technisch geen moeite met het stuk heeft: vrijwel vlekkeloos slaat ze zich door de lastige partij heen, met zeer sonoor ronkende lage noten en heldere, bijna ijle hoge noten die misschien wat meer warmte mochten hebben. Het ontbrak haar af en toe vooral aan bravoure en brille, want ze speelde in de virtuoze of uitbundige passages net te weinig extravert en bleef op die momenten te beheerst – muziek is ook: communiceren met het publiek. Het klonk allemaal zeer afgewerkt en genuanceerd, maar soms ook risicoloos en veilig, terwijl je ook gewoon moet durven knallen en het drama opzoeken, ook waar dat er misschien niet is: altijd ‘muziekhonger’ hebben.
Fluisterzachte poëzie
De nogal eenvormige slag van de Franse dirigent Alexandre Bloch hielp hierbij niet mee: of de muziek nu zacht of sterk is, zijn handen wapperen vrijwel altijd boven zijn hoofd, waardoor niet steeds duidelijk is welke emotie hij nu precies bedoelt. En hoewel het Nederlands Philharmonisch uitstekend begeleidde, had een wat pittiger ‘weerwoord’ vanuit het orkest af en toe zeker niet misstaan – een soloconcert moet niet alleen ‘begeleid’ worden, maar ook van commentaar of zelfs protest voorzien. Daarvoor liet Bloch het orkest te bescheiden spelen, wat uiteraard wel als voordeel had dat de soliste alle ruimte had om te schitteren.
Dat laatste deed ze vooral in het tedere tweede deel, waarin orkest en violiste prachtig samensmolten tot de dromerige, poëtische eenheid die Tsjaikovski bedoelde, ondanks de nog steeds molenwiekende slag van de dirigent, die beslist afleidde bij deze fluisterzachte poëzie. Houtsolo’s waren huiveringwekkend mooi, zeker de beeldschone fluitsolo – er worden in dit orkest op alle posities kleine juweeltjes gecreëerd. Het moeilijke derde deel was weer technisch gaaf en heel knap, maar – raakte het me nu? Ik was er niet zeker van, maar het publiek applaudisseerde er niet minder om.
Russische noodlot
Na de pauze was Tsjaikovski’s Vierde Symfonie aan de beurt, een werk dat de totale onontkoombaarheid van het noodlot verklankt, een noodlot dat al in maat één aanklopt – of liever: de deur intrapt – met de vier knetterende, zeer sterk spelende hoorns (en fagotten). Bloch laat die noten echter onbegrijpelijk rond, bijna mild en zeker niet knetterend spelen, waardoor het fatum je niet direct als een orkaan wegvaagt (zoals Tsjaikovski bedoelde), maar een bijna edele, onverwacht ‘aangename’ klank krijgt. Ook als de trompetten, later in het eerste deel, hetzelfde noodlottige thema dwars door alles en iedereen heen tetteren (Tsjaikovski schrijft daarbij, zeer uitzonderlijk: con tutta forza, ‘met alle kracht’), blijft het volume binnen de perken en grijpt het je niet bij de keel, zoals de componist voor ogen had. Hier is duidelijk een dirigent aan het werk die het noodlot zich niet voorstelt als de een korst brood in de Russische vrieskou, maar er een kaasplankje en een glaasje wijn bij neemt. Heerlijk natuurlijk, maar met het tragische lot van Tsjaikovski (en de mensheid!) heeft het allemaal weinig te maken, en dat is jammer, want het NedPhO speelt de sterren van de hemel, met donkerbruine strijkers, aangrijpend hout, geweldig koper en een paukenist om trots op te zijn Het bittere Russische noodlot verscheurt de zaal echter niet, noch onze harten – wie daar behoefte aan heeft moet maar eens naar de opnamen van Mravinsky of Abbado luisteren.
Onoverwinnelijke kracht
Waarschijnlijk beoogde Bloch een zorgvuldige opbouw te construeren, maar daar is dit deel niet voor bedoeld: het begint met een knal en eindigt ermee, en daartussen moet het werkelijk alle kanten op gaan. Bloch dirigeert echter met enorme slagen en alles parallel, of de muziek nu zacht of luid is: zijn exacte interpretatie blijft daarbij vrij onduidelijk en hij laat het orkest te weinig stromen om te culmineren in een orgastisch hoogtepunt, waardoor het resultaat een te vriendelijke uitvoering was, terwijl Tsjaikovski toch, in zijn vele beschrijvingen van deze muziek, de totale vergeefsheid van het streven naar geluk en de wrede tussenkomsten van het noodlot uitgebreid toelichtte: ‘Dit is het lot: dit is die noodlottige kracht die de impuls tot geluk ervan weerhoudt zijn doel te bereiken, die jaloers bewerkstelligt dat vrede en geluk niet compleet en onbewolkt zullen zijn, die boven het hoofd hangt als het zwaard van Damocles, onwrikbaar, voortdurend de ziel vergiftigend. Het is een onverslaanbare kracht die nooit overwonnen kan worden — enkel verdragen… hopeloos.’
Virtuoze pizzicati
De moeilijke en kwetsbare hobosolo in het tweede deel was weergaloos, met prachtige agogische accenten op de pijnlijke dissonanten in de maten 15, 17 en 19, die door merg en been gingen. De herhaling ervan in de fagot was niet minder fraai, en ook de strijkers waren in dit deel beeldschoon, en het wegstervende einde was adembenemend intens. Schokkend (maar misschien ook ontroerend) was dan ook dat het publiek reageerde met een luid applaus – wat is er toch aan de hand met onze wereld, dat je na zoveel verstilde schoonheid in geklap zou willen uitbarsten in plaats van stil wilt nabeschouwen? Zit daar misschien een link met het medische praatje aan het begin van het concert, dat onbewust een zo informele sfeer schiep dat die hier nog doorwerkte?
Het derde deel was vlot maar verliep fantastisch, met al die virtuoze pizzicati en geweldig hout (brava, piccolo!) en koper, en werd goed geleid door Bloch, die overigens alles uit het hoofd dirigeerde. Net als in het tweede deel was de opbouw uitstekend en hij trof de juiste sfeer, ondanks de steeds enorme bewegingen, waar kleine en precieze aanwijzingen het geheel misschien nóg strakker hadden kunnen krijgen.
Bont en blauw gebeukt
Ook in het vierde deel was het orkest spectaculair op dreef (we hoorden de noten overigens tot driemaal toe aangevuld met een mij onbekend subito piano, crescendo – waarom?), maar hield dirigent Bloch de teugels te strak waardoor het losgeslagen paard, dat dit deel toch moet zijn, nét niet volledig kon ontsnappen en deze vergetelheidsorgie, die deze noten verbeelden, de macht van het noodlot toch niet ongedaan konden maken. Een geweldige prestatie van het NedPhO, maar onze ziel was helaas niet bont en blauw gebeukt, zoals na een Vierde Tsjaikovski eigenlijk het gevoel moet zijn.
Peter Schlamilch
foto’s: Eduardus Lee
Info: