Yeol Eum Son doet recht aan werk van klavierleeuwen
Gehoord: Muziekgebouw aan het IJ, Amsterdam, 19 december 2024
Door Willem Boone
Klavierleeuwen
Het voordeel van het pianorepertoire is dat het zo gigantisch is dat je eindeloos kunt variëren met programma’s. De Zuid-Koreaanse pianiste Yeol Eum Son kwam al eerder met originele ideeën en ook dit keer had ze een buitengewoon aardig recitalmenu bedacht: muziek van componerende klavierleeuwen. Behalve bij Rachmaninoff ging het vooral om componisten die een naam als pianist genoten en ook muziek schreven. Bij een aantal van hen (Alicia de Larrocha, Alexis Weissenberg, Friedrich Gulda en Earl Wild) bestaat er een groot aantal opnames en kunnen we ons een goed beeld van hun spel vormen. Ik zou overigens de Larrocha en Gulda niet als ‘klavierleeuwen’ willen bestempelen: ze waren zeer goede pianisten, maar geen ‘leeuwen’ zoals Horowitz of Cziffra die hun publiek overrompelden met adembenemende virtuositeit. Weissenberg was iemand die technisch alles kon, maar naar mijn smaak de muziek op een kille manier benaderde. Earl Wild was een groot virtuoos die veel muziek voor piano transcribeerde, soms met zeer fraaie resultaten, zoals in liederen van Rachmaninoff, die misschien nog mooier klinken dan in hun originele versie. De Pool Ignacy Jan Paderewski was een verhaal apart. Ook van hem zijn er opnames bewaard gebleven, in de cd-serie ‘Great Pianists of the XXth century’ werd er apart een album aan hem gewijd. Hij overleed twee jaar voor Rachmaninoff en net als bij deze componist laat de geluidskwaliteit van de opnames te wensen over. Wat ik me vooral van Paderewski als pianist herinner, is dat ze zo sentimenteel klonken en al helemaal niet de associatie met een ‘virtuoos’ opriepen. In dat opzicht vormen ze een groot verschil met de opnames van Rachmaninoff, die opvielen door zijn sobere spel, maar die niettemin verrieden dat hij technisch tot alles in staat was.
Virtuoos zonder overdrijving
Aan het begin van haar recital speelde Son allereerst 3 Humoresques de concert opus 14 uit ´Cahier I, ‘à l’antique’, waarvan misschien alleen het eerst gespeelde, Menuet, nog enige bekendheid geniet. Het bevat inderdaad een paar virtuoze octavenpassages, maar verder is het een tamelijk onschuldig salonstukje. De Sarabande was rustiek van karakter en de Caprice riep herinneringen aan Scarlatti op, die door Son met parelend toucher gespeeld werden. Scarlatti was ook aanwezig in de daaropvolgende Sonata antigua van Alicia de Larrocha. Het ging om een charmant stukje waarbij je je bijna kon voorstellen hoe ze het zelf gespeeld zou hebben. De pianiste speelde het verzorgd, net zoals haar beroemde Spaanse collega het gedaan zou hebben. De geest van Scarlatti waarde ook qua pianistische schrijfwijze in deze korte compositie rond, door de elkaar kruisende handen. Son zette mij daarna even op het verkeerde been door direct de Etude uit 1943 van Alexis Weissenberg te spelen. Het leek er even op dat de Sonateantigua van de Larrocha twee delen had, maar het door Schumann en Mendelssohn geïnspireerde stukje bleek de Etude van Weissenberg te zijn. Drie fragmenten uit Play Piano Play van Friedrich Gulda waren vooral door jazz geïnspireerd en maakten duidelijk dat de Oostenrijkse pianist ook een goede improvisator was, zij het dat hij dit keer zijn stukken uitgeschreven had. Als laatste klonk voor de pauze Reminiscences of Snow White van Earl Wild. Van de vijf componisten voor de pauze schreef hij het meest geraffineerd voor de piano: je hoorde dat hij het best het potentieel van het instrument wist te benutten in deze compositie. De pianiste speelde virtuoos, maar zonder overdrijving. Bij haar bleef de virtuositeit, in tegenstelling tot bij een echte klavierleeuw, ondergeschikt.
Rachmaninoff
Deze Russische componist genoot jarenlang vooral reputatie als rondreizend virtuoos, die slechts bepaalde gedeeltes van het jaar componeerde. Het is natuurlijk een voorrecht dat we beschikken over opnames van zijn vier Pianoconcerten en de Rapsodie over een thema van Paganini, naast diverse solowerken en bekende stukken van anderen, zoals Carnaval van Schuman en de Tweede Sonate van Chopin. Daaruit bleek dat hij eigenlijk geen virtuoos pur sang (laat staan een klavierleeuw!) was, maar eerder een meesterpianist (in de geest van Larrocha, Gulda of Wild) die alles vermocht en wiens spel gekenmerkt werd door een strakke, sobere voordracht, waar niettemin ruimte was voor geserreerde emoties. Zijn spel was in elk geval totaal niet sentimenteel, een kenmerk dat helaas vaak uitvoeringen van zijn muziek ontsiert. Behalve noblesse bezat Rachmaninoff nog een andere kwaliteit: het vermogen om in elk stuk toe te werken naar een culminatiepunt, wat zijn uitvoeringen natuurlijkheid en autoriteit verleende. Door zijn natuurlijk virtuositeit hoefde hij zichzelf in zijn composities geen beperkingen op te leggen. In de 13 Preludes opus 32 combineerde hij virtuositeit met Russische melancholie.
Son bewees dat zij deze muziek goed aanvoelt door een speeltrant die leek op die van de componist: energiek, maar zonder de neiging om te willen imponeren met uiterlijk vertoon, sober, met een slanke toon en gelukkig a-sentimenteel. Ondanks haar frêle verschijning was zij volledig tegen de hoge technische eisen opgewassen en die zijn bij vlagen bepaald niet gering, zoals in de vierde prelude in e. De bekende vijfde prelude in G klonk vredig en in de negende prelude in A verviel ze niet in uitersten en liet ze aan het eind het geluid van beierende kerkklokken dat Rachmaninoff zo vaak gebruikt in zijn stukken horen. In de voorlaatste, bekende prelude legde ze vooral de nadruk op nostalgie en in de laatste prelude werkte ze naar een duidelijke climax toe. Als toegift speelde ze nogmaals de Prelude opus 32 nr 5, waarbij niet duidelijk werd waarom ze deze voor de tweede keer speelde: misschien was ze niet tevreden met haar eerdere uitvoering of – en dat zou heel goed kunnen bij zo’n juweeltje – omdat het om een heel mooi stuk ging!
Willem Boone
Info: