Concertgebouworkest: Kippenvel bij Bruckner
Gehoord: Zondag 29 september 2024, Concertgebouw, Amsterdam
Door Peter Schlamilch
Wie, zoals ik, in zeer korte tijd een heleboel toporkesten in Europa heeft gehoord, zoals de orkesten van de Bayerische Staatsoper en de opera’s van Milaan, Florence, Rome, Salzburg, Wenen en Bayreuth, is eigenlijk best benieuwd hoe het ook alweer was, in ons koude Nederland: hoe verhoudt zich nu eigenlijk ons Concertgebouworkest tot al dat muzikale topgeweld in den vreemde?
De beuk erin
Een van de eerste kansen dit seizoen was het concert onder leiding van de Britse violist en dirigent Andrew Manze, die ondanks zijn wat droge, anti-flamboyante voorkomen, Schuberts Vierde Symfonie opvallend vlammend begon: hij griste zijn baton van de lessenaar en begon vrijwel direct na het applaus, een vlotte houding die mij zeer bevalt: niet eindeloos bladeren, rondkijken, knipoogjes geven en geruststellen, maar gewoon, boem!, meteen de beuk erin.
Onaangename kanten van het leven
Het, voor de pauze, terecht klein bezette Concertgebouworkest speelde de prachtig dissonante inleiding vlijmscherp en schrijnend, hoewel veel te sterk: aan de vele pianissimi in de partituur had Manze kennelijk geen boodschap, waardoor de opbouw, hoewel superspannend gespeeld, op een veel te hoog niveau begon. En ja: dit orkest is inderdaad een toporkest, ook vergeleken met andere grote orkesten in Europa: de klankschoonheid is natuurlijk legendarisch, hoewel dat niet de enige factor is die een orkest tot toporkest maakt: ook de onaangename kanten van het leven, die Schubert zelf zeker kende, moeten hoorbaar zijn, en dat is niet altijd voldoende het geval: waar zijn toch de rafelrandjes?
Achter de feiten aan
Sowieso is de vroege romantiek niet het sterkste punt van het orkest: Fidelio bij DNO, enkele maanden geleden, was bepaald niet geslaagd, en ook deze vroege Schubert, die in de eerste twee delen nog bijna op C. Ph. E. Bach en Mozart leunt, werd veel te dik, te lyrisch en te hoogromantisch aangezet: de repeterende begeleidingsnoten hadden puntiger en diverser gemogen, de boogvoering wat inventiever, de sforzati (accenten) wat feller en de dynamische contrasten verrassender. Natuurlijk had de dirigent hierop toe moeten zien (zeker iemand met een ‘authentieke achtergrond’), maar ook het orkest had meer kunnen doen, hoewel het zich in het tweede deel, heel professioneel, niet van de wijs liet brengen toen de dirigent af en toe wat achter de feiten aan leek te hobbelen. Ook dit deel begon veel te sterk, waardoor het felle, tweede thema weinig indruk meer maakte en het geheel wat vormloos werd.
Felheid en verbetenheid
In het Beethoven-achtige derde deel ontbraken wederom felheid en verbetenheid, die juist hier toch duidelijk uit de partituur blijken: Allegro vivace, fortissimo en staccato, wat wil je nog meer? De Engelse vriendelijkheid prevaleerde en het orkest volgde loyaal. Het vierde deel was wel stevig, hoewel er veel meer in had gezeten: de tempi waren nu vlot (waar ze eerder nogal traag aandeden) en de expositie werd goddank niet herhaald: een gouden ingreep!
Gezongen en geëxplodeerd
Bruckners Tweede ging, na de pauze, veel en veel beter: het orkest was sterk uitgebreid (nog altijd maar 6 contrabassen waar 8 ook best hadden gekund) en klonk daardoor voller, rijker en verzadigder: hier speelde duidelijk een gezelschap aan wie je niets over Bruckner (of tijdgenoten) hoeft uit te leggen. Bruckners idioom was voor dit, nu volledig overtuigend spelende orkest, compleet vertrouwd, ook in een relatief onbekende symfonie die wellicht al lang niet op de lessenaar heeft gestaan. Dirigent Manze gaf het orkest daarom wijselijk de vrije hand en liet Bruckners noten vrijelijk stromen en vloeien: hij ademde met een souplesse en uitstekende timing, en liet het orkest dat nu ook doen. Wég waren alle zorgen en er mocht gezongen en geëxplodeerd worden, hoewel hoogtepunten als ooit bij Haitink en Chailly niet voorkwamen. Kleuren waren er echter volop, pure klankschoonheid en -diepte triomfeerden, er werd prachtig gefraseerd en er werd samengespeeld zoals we dat van het KCO kennen: intens en betrokken, en altijd spatgelijk.
Rafelrandjes
Het tweede deel is het hoogtepunt van deze symfonie, in al zijn diepe verstilling en lyriek: schitterende strijkers (er waren groepssoli bij de celli die bovenwerelds klonken), houtblazers magnifiek en een eerste hoornsolo om van te janken, zo mooi. Er ontstond een waanzinnige orkestklank die inderdaad uniek is in de wereld, maar waarin ook hier soms wat broodnodige rafelrandjes ontbraken, maar, toegegeven: dat is kritiek op eenzaam hoog niveau. Zo werd de beroemde slotmelodie in dit fantastische langzame deel beeldschoon gespeeld, etherisch en hemels, volledig subliem en voorbeeldig: ik kreeg er kippenvel van.
Gigant
Bijna voorbeeldig was ook het derde deel, hoewel het niet erg Schnell was, zoals in het programmaboekje stond vermeld, en eerder monumentaal dan cynisch-dansant. (In mijn partituur staat overigens Mäßig schnell, dat mij overigens een drukfout lijkt.) Heerlijke solo’s, bijvoorbeeld in de trompet, die overigens naar mijn smaak best iets minder bescheiden had mogen spelen. De cello’s fraseerden en articuleerden prachtig en de altvioolsolo was hemels: welk orkest heeft zo’n gigant in huis?
Aandacht verslapte
Ook het vierde deel leek wat traag op gang te komen: van Bruckners voorgeschreven Ziemlich schnell was helaas geen spoor te bekennen, waardoor ook de misvatting onder dirigenten, dat Bruckner altijd log en langzaam moet klinken, overheerste. Het orkest deed wat het kon, maar kon niet verhinderen dat mijn aandacht verslapte, hoewel dat ook door de noten van de eenzame Wener kwam: die zijn bepaald niet zijn beste. Alles klonk zoekend en door gebrek aan knallende climaxen (ik zie toch echt af en toe fff in mijn partituur staan, zoals in de laatste 23 maten) bleef ook hier de grote lijn wat vaag, en ook de kale, droge slotaccoorden klonken veel te lief.
Zweep
Ja, het KCO is zonder twijfel een van de beste orkesten ter wereld, en zijn klankschoonheid is een droom die je op maar weinig plekken kunt meemaken. Maar zonder rafelrandjes klopt geen enkel verhaal, en ik gun het orkest een dirigent als een beul, die de zweep erover legt en de ziel tevoorschijn geselt.
Peter Schlamilch
Volgende Bruckner-concerten: op 2, 4 en 5 oktober dirigeert Jaap van Zweden het Concertgebouworkest in Bruckner IV.
Info & Tickets: https://www.concertgebouworkest.nl/nl/concert/jaap-van-zweden-leidt-bruckners-vierde?
Voor meer info: