Grootse Fazıl Say verbijstert, inspireert en zweept op; NedPho subliem
Gehoord: 22 februari 2025, Concertgebouw, Grote zaal, Amsterdam
Door Peter Schlamilch
Dit zijn de momenten waarop je beseft waarom je de muziek bent ingegaan, of waarom je naar concerten gaat: inspiratie, energie, vakmanschap, levenslust en geniale muzikaliteit gutsen door de Grote Zaal van het Concertgebouw als de Turkse pianist Fazıl Say (1970) George Gershwin Rhapsody in Blue inzet. Say spéélt geen muziek, hij ís muziek; hij speelt geen noten, hij creëert ze ter plekke. Hij lijkt te improviseren, de muziek lijkt hem ook zelf steeds te verrassen, te verbazen en te verwonderen, en met zijn extreem expressieve mimiek lijkt hij dán weer een gillend commentaar te schreeuwen op wat er te horen is, en dan weer een zoet-mompelende tegenzang te suggereren.
Duidelijk is dat wat wij, luisteraars, denken te horen en te beleven, slechts een klein deel is van wat er in deze grootse kunstenaar omgaat, en je begrijpt plotseling dat de Franse krant Le Figaro jaren geleden al schreef dat Say ‘niet alleen een geniale pianist is, maar zonder twijfel één van de grootste kunstenaars van de 21e eeuw zal zijn’. Meestal zijn dat soort woorden gebakken lucht, maar wie erbij was, afgelopen zaterdag in het Concertgebouw, voelde dat hier iets magisch gaande was.
Eindeloze interactie met publiek
Zo moet het publiek zich gevoeld hebben bij de improvisaties van Bach, of bij de optredens van een wonderkind als Mozart, of bij de concerten van Chopin of Liszt: Say speelt niet gewoon de partij zoals opgeschreven door de componist, maar doorleeft haar en vertelt er een eigen verhaal mee, dat op het moment zélf lijkt te ontstaan. Niets oogt bedacht, ingestudeerd of voorbereid, hoewel het hem technisch allemaal met een onvoorstelbaar gemak af lijkt te gaan: waar sommige andere, niet minder wereldberoemde pianisten alle hens aan dek moeten roepen om zich staande te houden in de muziekstormen van de partituur, lijkt Say dat met maar een klein deel van zijn brein af te kunnen, zo ruimte overhoudend voor een eindeloze interactie met publiek, orkest, dirigent en niet in de laatste plaats: met zichzelf.
Diep-noodzakelijke ernst
Prachtig is het om te zien hoe hij zichzelf lijkt te dirigeren en te sturen, soms zacht meehummend als een erfgenaam van de legendarische pianist Glenn Gould, dan weer opverend van zijn pianokruk om belangrijke passages in het orkest mee te beleven, en soms herinnerend aan die even geniale als wereldberoemde Marx Brother, Chico, die op quasi-komische wijze een bepaalde noot uitstelde om die vervolgens, met een schalks lachje naar het publiek, plotseling met de andere hand in te vullen.
Is Say dan een entertainer, een komiek of zelfs een poseur? Niets van dat al, want elke beweging, elke mimiek komt overduidelijk voort uit het diepst van zijn ziel, die hij voor het publiek, in alle oprechtheid, binnenstebuiten keert. Misschien is een dergelijke extravagantie niet weggelegd voor wie er niet doorheen kan kijken of blijft hangen aan de oppervlakte, wat ik me ten dele ook kan voorstellen. Maar wie eenmaal ziet dat deze speelsheid geen spel, maar diep-noodzakelijke ernst is, raakt ontroerd door deze musicus, die vooral kunstenaar is.
Zachtste klarinetnoten
Tijdens de uitstekend gespeelde orkestinleiding (perfecte klarinetsolo!) is Say al onrustig en leeft mee met de musici en hún verhaal, volledig opgaand in de vertelling die hij ons wil meedelen: zijn soms vrije hand gebruikt hij om nóg meer betekenis te geven, zijn hele lichaam leeft mee, soms guitig en ondeugend, dan weer expressief en lyrisch. Hij duidt dissonanten aan met zijn mimiek en leeft naar de oplossing ervan toe, en slaat soms zichzelf af voor een generale pauze. Zijn imposante aanslag verdient eigenlijk een nóg grotere vleugel (als die bestaan), hoewel hij ook fluisterzacht kan spelen, wat de soloklarinettist van het Nederlands Philharmonisch tot enkele van de zachtste klarinetnoten uit de muziekgeschiedenis inspireerde: prachtig!
Zoveel kleuren, stemmen, tegenstemmen en nuances: het is allemaal wonderbaarlijk wat Fazıl Say uit slechts twee handen krijgt. Steeds in interactie met orkest, dirigent én publiek kijkt hij af en toe over zijn schouder naar de eerste violen, die hij niet kan zien maar waarmee hij wel even een belangrijk duet wil zingen. Want zingen, dat doet deze pianist, alles in een volstrekte beheersing van de materie, en tegelijk als een kind in een speelgoedwinkel, het ene pakje na het andere uitpakkend, en steeds verwonderd over de schoonheid van de inhoud, en steeds ook als een kind zo blij.
Eenzame, dolende reiziger
Fazıl Say is niet alleen pianist (klassiek én jazz), hij maakt ook cd’s, schrijft boeken, en heeft inmiddels ook minimaal 100 composities op zijn naam staan, van orkestwerken, soloconcerten en kamermuziek tot liederen, toneel- en filmmuziek, orkestraties en natuurlijk pianowerken. Say is ook politiek geëngageerd, wat hem in 2013 in Turkije 10 maanden voorwaardelijk opleverde wegens blasfemie, een straf die na luid internationaal protest door het Turkse Hof van Cassatie weer werd ingetrokken.
Na Gershwins Rhapsody speelde Say twee delen uit zijn derde pianoconcert, Silence of Anatolia uit 2001, waarvan een van de delen Obstinacy heet, de onverzettelijke karaktertrek die waarschijnlijk heel goed bij dit muzikale genie past. Zijn muziek is ronduit prachtig, en zelden heb ik de stille leegte, in dit geval van de uitgestrekte Anatolische vlakten, zó indringend horen verklanken. Een octaaf in zeer wijde ligging tussen de contrabassen en de tweede violen opent het klankbeeld, waartussen de pianist als een verlaten, dolende reiziger zijn weg probeert te zoeken, met een eenzame repeterende noot in de linkerhand en wat omspelingen in de andere.
Onvoorspelbaar en toch logisch
Soms dempt Say even wat snaren om een Arabische ūd te imiteren (de voorloper van de Europese luit), een van die zeldzame momenten in de muziekgeschiedenis waarop de ‘prepared piano’ wél zinvol is. Na een heftiger middendeel was het verstilde einde zeer indrukwekkend, het NedPho was in topvorm, zeker in het behoorlijk lastige en supersnelle slotdeel: geweldige muziek in een moordend tempo, uitmuntend gespeeld door de pianist die ook dit werk uit zijn hoofd voordroeg, zoals alles tijdens deze gedenkwaardige avond. Ik ken niet veel van zijn eigen composities, maar deze smaakte absoluut naar meer en zou wel eens één van de sleutels van de toekomst van de serieuze kunstmuziek kunnen bevatten: onvoorspelbaar en toch logisch, zoals veel grote muziek. Pianist-componist Say kreeg een overdonderend applaus, waarvoor hij een aantal keren moest terugkomen.
Natuurlijk stromen
Ook veel applaus, zelfs tussen alle delen door, oogstte Dvořáks Negende Symfonie, altijd een publiekslieveling, en uiterst aanstekelijk uitgevoerd door een in volle vaart op dreef zijnd NedPho: de introductie in de cello’s was verstild en toch intens, en de plotse inzet van beide hoorns in maat 4 was wérkelijk een schok (ook voor de kenners), en werd door de jonge Bulgaarse dirigente met ongewone felheid aangegeven. Wat gebeurde hier? Ik spitste mijn oren, om te ontdekken of er nog meer van die eigenzinnige interpretaties zouden volgen, en ik werd niet teleurgesteld: Delyana Lazarova heeft, ondanks haar duidelijke gebrek aan ervaring (haar slagpatronen gaan soms alle kanten op, en niet altijd geeft ze tutti-accoorden helder aan, waardoor het niet spatgelijk is), Dvořáks partituur grondig afgestoft en is van nul af aan begonnen met lezen, wat een heerlijke, nieuwe ervaring teweegbracht. Niet alle dames (heren trouwens ook) zijn even spannend op de bok, maar deze wél, en hoe: volkomen ongedwongen en intuïtief gaat ze het orkest vóór in Dvořáks melodieën, en laat de muziek uiterst natuurlijk stromen, zonder ook maar één moment voorspelbaar te zijn, en dat voor een ‘invaldirigente’. Heel knap.
Lange lijnen
Lazarova is betrokken bij elke noot, houdt op elk moment contact met het orkest, laat heel veel details zien maar geeft ook ‘lekker’ de ruimte als het even kan, alles in uitstekende en overtuigende tempi. Ze neemt risico, geeft elke themagroep een eigen kleur en karakter mee en fraseert ademend en rond, waardoor een flitsende en opwindende Nieuwe Wereld ontstaat. Verrassende wendingen, maar ook verstilde poëzie, alles wisselt elkaar af met logische overgangen, het geheel besloten met precies de doffe klappen die Dvořák noteerde, zonder getreuzel of gedraal. Geen wonder dat het publiek nu al in applaus uitbarstte!
Het tweede deel werd ingeleid door een prachtig spelend koper (en klarinetten en fagotten), gevolgd door een fenomenaal expressieve althobosolo, niet minder gevoelig en subtiel begeleid door de zachte, maar warme (sordino!) strijkers. Lazarova schetst lange lijnen en bouwt steeds mooi op, waardoor de spanning ook hier voelbaar blijft, waarna ze de muziek volkomen tot rust laat komen.
Het ‘stokken’ van de muziek (in de solo-strijkers aan het eind van dit deel) laat ze heel even zien door haar hand licht voor haar mond te slaan: Lazarova vertelt, net als Fazıl Say voor de pauze, een eigen verhaal op basis van de muziek, waar veel musici het laten bij de noten. Het was prachtig om mee te maken, en ik heb nog nooit beleefd dat na de totale verstilling van de slotmaten van dit deel óók applaus volgde.
Dwang van de woorden
In het Scherzo trok de dirigente zich niets aan van het voorgeschreven metronoomcijfer, maar richtte zich op het, evenzo voorgeschreven, Molto Vivace, en een heerlijk, maar moordend tempo was het gevolg. Veel risico dus, maar het resultaat was precies de jeugdige frisheid die dit deel behoeft, en hierna volgde zelfs een (kleine) staande ovatie, heel opmerkelijk. Lazarova gebaarde vriendelijk dat er nog meer zat aan te komen, en inderdaad: ook in het laatste deel ontbraken hubris en brille geen moment, erg knap bij je debuut in het Concertgebouw. Met grote, uitnodigende gebaren liet ze het orkest stromen en exploderen waar mogelijk, belichtte ook andere noten dan alleen de melodieën en creëerde af en toe heel bijzondere momenten in zowel sterke als zachte passages. Het orkest volgde met zichtbaar plezier en overgave, en het zou me niet verbazen als hier een mooie relatie geboren werd.

Was er dan helemaal niets negatiefs over dit concert te zeggen? Ach, vooruit dan, ik ben de beroerdste niet: val het publiek alsjeblieft niet meer lastig met een, hoe goed bedoeld ook, welkomstwoord, eindigend in ‘Lean back in your seat, relax, and enjoy the concert’. Klassieke muziekliefhebbers komen juist naar concerten om zich even te ontworstelen aan de dwang van de woorden, waar ze al de hele dag in zitten, en willen zich graag overgeven aan die wondertaal zónder woorden: de muziek. Bovendien leek het zinnetje op één woord na op de welkomstgroet aan boord van een bepaalde vliegmaatschappij, en we waren weliswaar in de wolken, maar niet aan boord van een Ryanair-toestel.
Peter Schlamilch
Info: