Introverte zang van Fleming en onnavolgbaar orkestspel in 4 Letzte Lieder van Strauss
Gehoord: Grote Zaal, Concertgebouw, 2 maart 2025
Door Willem Boone
Eeuwige student
Als een musicus, zeker een zanger, ouder wordt, komt vaak enigszins onbeleefd de vraag ‘Zou hij/zij het nog wel kunnen? naar boven. Dat weerhield het publiek er niet van om in groten getale op zondagmiddag te komen naar het Koninklijk Concertgebouw Orkest en de net 66 geworden Amerikaanse sopraan Renée Fleming. Zij wordt vaak beschreven als ‘diva’, wat ze in mijn ogen niet is. Een ‘superstar’ is ze zeker, door haar vocale prestaties en doordat ze soms jurken en sieraden van dure merken draagt. Het woord ‘diva’ roept bij mij echter negatieve associaties op aan grillige kunstenaars die onmogelijke eisen stellen en daarvan bestaan voorbeelden als Kathleen Battle en Angela Georghiu, terwijl ook Maria Callas en Jessye Norman die naam hadden. Fleming is echter een artiest die zich nooit heeft laten voorstaan op haar sterstatus en zich eerder verlegen dan zelfbewust opstelt. Dat zie je alleen al aan de manier waarop ze buigt: niet met het idee van: ‘Ja, klappen jullie maar voor mij, want dat heb ik heel goed gedaan’, maar bijna nederig en bescheiden. Ook het interview dat zij in het februari-nummer van ‘Preludium’ gaf, getuigt van een nuchterheid die prettig aandoet wanneer ze zichzelf als ‘eeuwige student’ beschrijft. Zij was altijd al een zanger die haar repertoire met zorg koos en heel goed wist welke rollen of welk repertoire niet geschikt voor haar stem waren. Daarnaast staat zij bekend als een zeer harde werker en een perfectionist, zodanig dat zij niet meer zou zingen als haar prestaties achterbleven.
Dit gaat over dood
Ditmaal kwam zij naar Amsterdam met een van haar ‘signature pieces’: de Vier letzte Lieder van Richard Strauss. Dat is geen makkelijk repertoire, omdat vrijwel iedere sopraan van naam ze op haar repertoire heeft en omdat er een paar iconische opnames van bestaan, waarmee iedereen die zich eraan waagt vergeleken wordt (Elisabeth Schwartzkopf met George Szell en Jessye Norman met Kurt Masur). Schwartzkopf wijdde er in 1987 een berucht geworden masterclass in Amsterdam aan, waar ze op de haar eigen strenge en soms ronduit onaangename wijze jonge zangers kritiseerde. Daarbij kwam ze nu en dan behoorlijk laatdunkend uit de hoek, vooral over het laatste lied, Im Abendrot, ik herinner me nog opmerkingen in de trant van: ‘Dit gaat over dood, maar dat begrijpt u niet, daar bent u nog te jong voor.’ Toch had ze in zoverre een punt dat deze liederen inderdaad over ‘dood’ en ‘vergankelijkheid’ gaan, die een bepaalde rijpheid vereisen en daarover beschik je nou eenmaal meer als je boven de 50 bent.
Romig timbre
Net voor de opkomst van Fleming werd het even helemaal stil in de zaal, alsof men zich er collectief bewust van dat er iets bijzonders ging gebeuren. De zangeres daalde in een mooie groene jurk de trap af en leek in elk geval uiterlijk weinig veranderd. Bij het eerste lied, Frühling, werd snel duidelijk dat ze geen moeite met de hoogte had. Haar stem leek hoogstens iets dunner, het orkest klonk delicaat. Een sterk punt van de Amerikaanse was haar gevoel voor lange lijnen, wat zeker in dit repertoire een vereiste is. Haar benadering was introvert, wat goed past bij de sfeer van deze liederen. In September was daar weer dat romige timbre, dat haar onmiddellijk herkenbaar maakt. Ondertussen volgde dirigent Manfred Honeck haar op de voet en liet hij het orkest transparant spelen, met prachtige details, zoals pianissimo spelende hoorns. Dat werd nog mooier in de twee volgende liederen, bijvoorbeeld de lage strijkers aan het begin van Beim Schlafengehen en de vioolsolo van de concertmeester. De stem van Fleming bloeide op en zij voegde zich mooi in het orkestrale beeld.
Bijzonder moment
Als bijna altijd met deze cyclus was het hoogtepunt Im Abendrot, het was fascinerend om Honeck te zien ‘ritselen’ met zijn vingers om zo de typerende inzet van de piccolo’s aan te geven. Hij wist de melodieën mooi uit te spinnen en het orkestspel was onnavolgbaar prachtig. Aan het eind bleef hij met wijd gespreide armen staan en het bleef bijna een minuut stil, voor de ovatie losbarstte. Daarbij werd duidelijk dat Fleming en Honeck aan elkaar gewaagd waren en beiden kunstenaars van het bescheiden soort zijn. Helaas volgde er geen toegift, iets waar je bij Fleming altijd op hoopt. We moesten het doen met haar lezing van de Vier letzte Lieder, maar wat een bijzonder moment was het! In Preludium stond vermeld dat het concert rechtstreeks via Radio 4 te horen geweest zou zijn, wat helaas niet klopte. Hopelijk wordt de opname alsnog een keer uitgezonden, want het zou zijn interessant om nog eens naar de vele mooie details te luisteren.
Von Suppé
Het concert begon met repertoire dat het KCO sinds 1983 niet meer gespeeld had, de Ouverture Dichter und Bauervan Franz von Suppé. Daarin liet Honeck het orkest al direct schitteren, zoals de koperblazers en de cello solo aan het begin. In het snelle gedeelte maande hij het orkest tot fel spel met zijn grote gebaren. Ondanks de gedreven uitvoering maakte de muziek toch een wat ‘boertige’ indruk en vormde het een wat vreemde opmaat voor de introverte liederen van Strauss.
MacMillan en Puccini
Na de pauze volgde een première voor het KCO, Larghetto for orchestra, van James Macmillan, oorspronkelijk in 2009 voor koor à capella geschreven, maar in 2019 georkestreerd. Voor zo’n moderne compositie klonk het redelijk conventioneel. Er was sprake van een doorgaande beweging van de strijkers, tegenover melodieën van de blazers. Als geheel was de uitstraling donker en somber, bijzonder was de sonore inzet van de cello’s aan het begin. Ook hier leidde Honeck met zijn duidelijke slag.
Aan het eind volgde de Symfonische suite uit ‘Turandot’ van Puccini, samengesteld door de dirigent en georkestreerd door Tamās Ille. De keuze deed wat vreemd aan, temeer daar de beroemdste gedeeltes ontbraken. Herkenbaar was in elk geval het exotische karakter van de muziek, die soms verleidelijk en dan weer eens luidruchtig klonk. Ik weet niet of het een goed idee was om de muziek uit zijn context te halen, maar het KCO verdedigde deze suite met verve.
Willem Boone
Info: