Orchestre Symphonique de Montréal: elke maat is spannend in Berlioz’ Symphonie fantastique
Gehoord: 27 november 2024, Grote Zaal Concertgebouw, Amsterdam
Door Peter Schlamilch
En weer een gouden greep van de ‘Eigen Programmering’ van het Concertgebouw en haar programmeur Marian van der Meer: na meer dan 30 jaar was het wereldberoemde Orchestre Symphonique de Montréal weer terug in het Concertgebouw, en hoe! Na de pauze speelde het Berlioz’ Symphonie fantastique, dat duidelijk tot het kernrepertoire van het orkest behoort: volkomen perfect, gaaf maar ook doorleefd en vooral op vrijwel elk moment spannend en… vraiment fantastique.
Onorthodoxe bewegingen
Chef-dirigent Rafael Payare dirigeert niet volgens het boekje: met onorthodoxe bewegingen springt hij soms de lucht in, buigt af en toe atletisch diep door de knieën en waar het ‘tikpunt’ van de meeste dirigenten voor de navel ligt, heeft Payare meestentijds de handen ver boven het hoofd, vaak in spiegelbeeldige bewegingen, ook al niet uit het standaardboekje. Maar hij weet het orkest wel op te zwepen, creëert een enorme spanning en maakt extreme dynamische verschillen die goede muziek, en zeker de Symphonie fantastique, vaak zo kenmerkt.
Statement tegen klimaatverandering
Het concert werd geopend met ‘Jeder Baum spricht’ van de Iraanse componist Iman Habibi, die er een statement tegen klimaatverandering mee wilde maken, meestal een omineus teken. Het statement kon ik er niet in ontwaren, maar de muziek stond, door het harmonie/fanfare-achtige idioom zo ver van het erop volgende Beethovenconcert af, dat ik me afvroeg of er inderdaad geen buitenmuzikale redenen waren voor het programmeren ervan. Een op zichzelf best aardig stuk, maar niet erg spannend: het zou een goede filmscore kunnen zijn.
Fluwelig en gesoigneerd
Het werd echter uitstekend gespeeld door het orkest, waarover men mij vooraf had verteld dat het soms wel érg gepolijst, ‘Frans’, beschaafd, fluwelig en gesoigneerd kon zijn. Maar niets van dat al: forse akkoorden in hout en koper, een volle, donkere strijkersklank en spetterend slagwerk: niets op af te dingen.
Ook in Beethovens Eerste Pianoconcert, dat erop volgde, bleef die donkerbruine strijkersklank opvallen, alsof men stiekem Karl Böhm en de Wiener Philharmoniker had binnengeloodst, hoewel Payane zijn enthousiaste, molenwiekachtige slag niet losliet (Böhm dirigeerde altijd heel economisch) en ook de orkestbezetting met slechts 4 contrabassen niet overdreven was. Toch ronkte het orkest ook hier zeer sonoor en welluidend, en produceerde de, wat mij betreft, echte Beethovensound van vóór het authentieke tijdperk: het zal ze misschien op wat kritiek komen te staan, maar mij beviel het eigenlijk opperbest.
Gemoedelijk-vriendelijk
Groot probleem was het tempo in het eerste deel: Beethoven schrijft Allegro con brio, ‘vrolijk met Schwung, brille’. Onder pianisten is een brede consensus dat het stuk toch maar in tweeën gedacht moet worden, in plaats van Beethovens duidelijke aanwijzing van de vierkwartsmaat (het Derde Pianoconcert heeft hetzelfde probleem en dezelfde tempoaanduiding, en er zijn zelfs, foutieve, uitgaven met 2/2-maat). Payare nam weliswaar het ‘goede’ tempo (een vlot allegro), maar halveerde de slagsnelheid naar Alla Breve, waardoor dit eerste deel zijn nerveus-opgewonden karakter verloor en gemoedelijk-vriendelijk werd, toch bepaald niet Beethovens bekendste karaktereigenschap. Ik ken eigenlijk maar één pianist die het ooit anders deed: Krystian Zimerman met de Wiener Philharmoniker in 1992: hij leidde het orkest toen zelf, en maakte al in de opmaat duidelijk dat het stuk in vieren gedacht is, niet in tweeën.
Onderdeel van een grotere vorm
Het was waarschijnlijk een keuze van pianist Daniil Trifonov, die met zijn briljante techniek en best forse aanslag de zaal volledig vulde en makkelijk over het orkest heen kwam. Door de uiteindelijk toch wat langzame tempokeuze in dit deel kregen echter de vele zestiendenloopjes niet de terloopse lichtheid (brille!) die Beethoven erbij in gedachten had, maar werden belangrijker dan de muzikale inhoud eigenlijk rechtvaardigde: ze zijn slechts onderdeel van een grotere vorm, niet de vorm zelf, en mogen geen vingeroefeningen worden.
Zangerige poëzie
Ook het tweede deel had dit euvel: Beethovens aanduiding Largo betekent weliswaar ‘breed’, maar niet ‘zeer langzaam’ en is zeker niet in achtsten gedacht, maar gewoon in kwarten, zoals Beethoven ook noteerde. Daarom ontbrak ook hier de zangerige poëzie enigszins, en miste ik soms Beethovens dromerig-wanhopige intimiteit. Ook hier is Zimermans opname een interessant vergelijk: volledig vloeiend en altijd in vieren gedacht.
Het derde deel beviel me wél uitstekend: een ideaal, vrolijk-optimistisch tempo, en direct ingezet na het vorige deel (misschien ook om te voorkomen dat men alwéér zou gaan klappen), met veel vaart, oog voor details, een perfecte beheersing van alle registers, een zeer agiele linkerhand en compleet overtuigend. Verrassend, sprankelend en pianistisch feilloos: een waardige afsluiter.
Wraakmoord
Na de pauze dus de Symfonie fantastique: ondanks de (terecht) sterkere, zwaardere bezetting met 8 contrabassen en dito andere strijkers, klonk het orkest lichter en transparanter, wat natuurlijk ook door Berlioz’ meesterlijke instrumentatie komt (alleen Wagner was er nóg beter in). Opeens was die ‘Franse klank’ er, niet meisjesachtig-bedeesd maar stoer, volumineus, vrij en zeker, zoals dat Berlioz eigen is. Zoals Michiel Cleij in zijn leuke begeleidende tekst schrijft, kon de componist op zijn zesentwintigste, toen hij het stuk schreef, al terugkijken op een afgebroken medicijnenstudie (hij experimenteerde met opium), op diverse composities die destijds onuitvoerbaar werden geacht, een bijna fatale verliefdheid en een geplande wraakmoord die echter eindigde in een zonnige vakantie in Nice, waarna nog vele mislukkende theaterprojecten zouden volgen, overspel, en ruzies met vrijwel iedereen in het muzikale metier.
‘Delirium op muziek’
In de Symfonie fantastique verbeeldde hij zijn frustraties, ook die van zijn onbeantwoorde liefde (het huwelijk dat er uiteindelijk toch op volgde werd een disaster), en een recensent schreef destijds, nog steeds volgens Cleij: ‘Dit is een delirium op muziek gezet’. En zo klonk het Orchestre Symphonique de Montréal dan ook: spetterend, exploderend, muisstil of gevoelig: alles heeft dit orkest in huis, deels ook te danken aan die onconventionele, maar zeer expressieve leiding van dirigent Payare, die werkelijk overal lijkt te zijn met zijn aandacht, het stuk door en door kent (hij dirigeert ook zonder partituur), en die zijn musici op zweept, maar ze de vrijheid laat als dat nodig is. Een vrijwel ideale fantastique was het resultaat: onder Payare speelt het orkest soepel en zelfverzekerd, verfijnd en spatgelijk, vloeiend en zingend met magistrale klank, altijd met stevige bassen en middenstemmen als geaard fundament voor de melodie. De speciaal voor het orkest gegoten (door het Nederlandse Eijsbouts uit Asten), enorme klokken in C en G waren meegenomen uit Canada, en klonken inderdaad… geweldig!
Oerknal
Payare zorgde voor enorme spanningsbogen, grote climaxen en perfecte tempi, zoals in de wals, die zo vloeiend en natuurlijk verliep dat het publiek, alweer, erna in applaus uitbarstte. In het derde deel klonken de blazers, zoals de althobo, fenomenaal (veel beter dan bij Beethoven), en ook de strijkers, vlak erna, waren robuust en lyrisch: een bijna driedimensionale klank ontstond, waarin elke maat spannend was. Alweer applaus. Het vierde deel werd gekenmerkt door een bovenwereldse fagotsolo en de zachtste hoorns uit de wereldgeschiedenis: al Berlioz’ kleuren waren aanwezig, net als zijn grenzeloze theater, eindigend in een oerknal!
Uitbundige muzikaliteit
En alweer een toegift van het orkest, net als enkele dagen daarvoor onder Gatti: de Hongaarse Mars uit Berlioz’ La damnation de Faust in een spectaculaire uitvoering met opzwepend tempo en uitbundige muzikaliteit. Hopelijk duurt het niet weer 30 jaar voordat we de Canadezen kunnen beluisteren!
Peter Schlamilch
Info: