Symfonie Pathétique bij Göttinger Symphonieorchester: hartstochtelijk en meeslepend

Gehoord: Giuseppe Verdi – Ouverture uit ‘La Forza del destino’ – Pjotr Iljitsj Tsjaikovski – Symfonie nr. 6 ‘Pathétique’ – Göttinger Symphonieorchester o.l.v. Nicholas Milton. 16 maart 2025, Concertgebouw, Grote Zaal, Amsterdam*

Door Peter Schlamilch

 

We kunnen het ons in Nederland nauwelijks voorstellen, maar in Duitsland is het niet ongebruikelijk dat een middelgrote stad als Göttingen – met slechts 120.000 inwoners vergelijkbaar met Dordrecht of Ede – een eigen symfonieorkest onderhoudt en waardeert, en dat door overheid en particulieren wordt ondersteund. Het Göttinger Symphonieorchester wordt geliefd door de inwoners, doet veel aan educatie en moderne muziek en heeft in zijn 160-jarig bestaan (het is een van de oudste orkesten van Duitsland) gewerkt met beroemde dirigenten als Max Reger, Richard Strauss en Georg Solti en solisten als Dietrich Fischer-Dieskau, Martha Argerich en Gidon Kremer. Voorwaar geen doorsnee provincie-orkest dus, en dat hoor je direct als de koperblazers met hun machtige, volle Duitse klank, Verdi’s ouverture La forza del destino inzetten, die afgelopen zondagochtend in een nogal twijfelachtige combinatie met Tsjaikovski’s Zesde Symfonie (‘Pathétique’) gespeeld werd. Twijfelachtig, omdat beide muzieken, ondanks hun beider noodlotssfeer, stilistisch weinig met elkaar van doen hebben, en omdat Verdi’s gebalde vuisten Tsjaikovski’s berusting en levensafscheid overschreeuwen – de grote Rus stierf negen dagen na de première onder raadselachtige omstandigheden.

 

 

Prozaïsch

Misschien was het feit dat beide stukken in Sint-Petersburg hun eerste opvoering kenden ook een reden om beide prachtige, maar vloekende stukken samen te programmeren, maar wie verder speurt, ziet dat het oorspronkelijke concert in Göttingen ook nog het Dubbelconcert van Brahms bevatte, terwijl die componist Tsjaikovski’s noten verafschuwde (en ook omgekeerd was er vooral verveling in plaats van bewondering, en ook Brahms en Verdi hadden heel weinig met elkaars muziek). Misschien ware het beter geweest de Pathétique zonder inleidend Italiaans noodlotsgeknetter te spelen, maar daar is dit orkest waarschijnlijk te sympathiek voor: men wil de bezoekers veel waar voor hun geld geven. Een lastig dilemma dat nog enigszins had kunnen worden opgelost door tussen beide stukken een lange pauze te laten vallen waarin de dirigent omstandig afgaat en na een paar minuten weer opkomt, maar daar werd ook niet voor gekozen – misschien omdat twee uur later de Matthäus-Passion zou beginnen en ook die musici wilden waarschijnlijk opbouwen en inspelen: de muziekwereld kan soms heel prozaïsch of zelfs hard zijn.

 

Allesoverspoelende noodlots-tsunami’s

Hard is ook het noodlot dat dit voortreffelijk spelende orkest heeft getroffen, want meteen bij opkomst werd al duidelijk dat de bezetting slechts 35 strijkers telde, waar een grote zaal als die van het Concertgebouw er eigenlijk 50 of liefst 60 verlangt. Wat speelde hier? Was dit misschien de ‘tourneebezetting’ van het orkest? Nee, want navraag leerde me dat dit de normale bezetting was, en uit wat speurwerk op internet bleek dat het orkest de laatste decennia door enkele bezuinigingsronden was getroffen. En ja, het is misschien ook begrijpelijk dat in een land met grote economische en sociale problemen gekeken wordt naar een ‘luxe’ als een eigen stads-symfonieorkest, maar, zoals Churchills wedervraag luidde op het voorstel om op de kunsten te bezuinigen om de oorlog te bekostigen: ‘Then what would we be fighting for?’

Natuurlijk kan een orkest, in overlevingsdrift (en in de vreselijke keuze tussen enkele strijkers ontslaan of helemaal verdwijnen), besluiten om dan maar geen hoogromantische symfonieën meer te spelen, maar juist dat zijn de werken waar het publiek zo graag naar luistert en die zoveel troost en houvast bieden in een snel veranderende samenleving. Een dirigent kan dan altijd nog de strijkers vragen structureel sterker te spelen, maar dat verandert de symfonische klankkleur wezenlijk (en kan tot blessures leiden): een fortissimo met 35 strijkers klinkt en ‘voelt’ nu eenmaal heel anders dan een forte met 60. Een andere optie is om dan maar de blazers te vragen structureel zachter te spelen, maar wat blijft er dan over van de massale oerkracht van Tsjaikovski’s allesoverspoelende noodlots-tsunami’s, die soms van viervoudig forte worden voorzien?

 

 

Wanhoop en noodkreten

Het zijn dilemma’s waar je in principe niet uitkomt, want er is namelijk een goede acoustische reden dat deze werken om 60 strijkers vragen. En het is tragisch, want laat duidelijk zijn: de musici speelden hartstochtelijk en overtuigend, en ze verdedigden niet alleen Tsjaikovski’s heerlijke muziek, maar ook hun orkestcultuur met hart en ziel en op hoog niveau. De houtblazers waren homogeen en met prachtige individuele soli, het koper was rond, vol en diep van toon en de strijkers speelden zeer sonoor, mooi van klank en gepassioneerd, maar hadden dus – vooral in de tutti – geen schijn van kans tegenover de 19 blazers (en daarnaast slagwerk), waarvan vooral de hoorns niet van zins waren zich ook maar in te houden – niet uit onwil, maar uit pure liefde voor de weergaloze muziek van Tsjaikovski, voor wie immers de hoorns de ‘ziel’ van het orkest vertegenwoordigen (net als voor Brahms, dus héé…. toch nog een overeenkomst).

Aan de Australische chef-dirigent Nicholas Milton lag het – grotendeels – ook niet, hoewel hij op sommige momenten echt had moeten ingrijpen om de strijkers iets meer ‘overlevingskansen’ te geven. Natuurlijk begrijp ik ook dat je dan meteen een soort ongewenste voorzichtigheid in je uitvoering introduceert die Tsjaikovski’s meesterwerk ook weer kan schaden – je kunt het gewoon nooit goed doen in deze omstandigheden. Misschien koos hij ook wel goed: het orkest voluit laten spelen, vloeiend, stromend en soms verpletterend, aldus recht doende aan de wanhoop en noodkreten van de componist.

 

 

Subdominant

Verdi’s Forza was warmbloedig, met prachtige houtsoli (zoals van de fluit), puik slagwerk en solide ronkend koper, naast technisch en emotioneel uitstekend spelende strijkers die dus helaas, door de kleine bezetting, volledig wegvielen in de tutti’s, terwijl ze toch echt uit alle macht diep in de snaren tastten. Mogelijk dat de radioluisteraars van dit alles overigens geen last hadden, omdat de doorgaans uitstekende klanktechnici van NPO Klassiek de balans tijdens de uitzending wellicht technisch hadden gecorrigeerd.

Tsjaikovski Pathétique begon fluisterzacht in de contrabassen (geen wonder, want ze moesten met z’n vijven twee noten verdelen), en de direct daarop volgende fagotsolo was weemoedig-klagend en vertolkte een desolate verlatenheid en een diepe, diepe eenzaamheid. De fagottist kwam niet in de buurt van het voorgeschreven pianissimo(zeer zacht) en vulde de zaal met een bijna forte, maar wat gaf het ook, want mijn hemel… wat speelt die man geweldig. (Voor de kenners: de hele inleiding in de subdominant, om de vervreemding en de afstand tot de wereld te benadrukken.)

De bekende explosie aan het begin van de doorwerking was ronduit geweldig, zeker na de fluisterzachte noten ervoor, die door Tsjaikovski van een zesvoudig (!) piano (ppppppp) zijn voorzien, een zeer zeldzame dynamische aanduiding – net zo zeldzaam als het viervoudige forte (ffff) in het hele orkest (vlak voor de reprise), waar het noodlot als het ware alle schaakstukken van het leven van tafel mept, en de mensheid naakt en eenzaam achterlaat.

 

 

Bekkenspeler

Dirigent Milton heeft qua uiterlijk en gestiek wel wat weg van de grote dirigent Leonard Bernstein, en overtuigde in zijn tempi en vurigheid. Hij leidde het orkest met een mooie mengeling van precisie en soms weidse zangerigheid, precies zoals Tsjaikovski die zo nodig heeft, ook – of juist – met maar 35 strijkers. Het tweede deel, de bekende wals op een houten been (want in vijfkwartsmaat i.p.v. driekwarts) vloeide en stroomde in een vlot tempo, hoewel Tsjaikovski’s bittere ironie misschien wat wegviel door het vrij hoge tempo en de sneltreinachtige afwerking, waardoor het con grazia, ‘met sierlijkheid’, wat wegviel. Dirigent Nicholas Milton kent het stuk echter zo goed (hij dirigeerde de hele ochtend uit het hoofd) dat deze waarschijnlijk bewuste keuze toch overtuigde, ook omdat het orkest hem steeds vlekkeloos volgde, zonder ooit slaafs te worden.

Het derde deel leed (nogmaals: bij beluisteren in de zaal) uiteraard het meest onder de onbalans tussen strijkers en blazers, en het leek bij vlagen wel een bewerking voor harmonieorkest, zo moeilijk hoorbaar waren de strijkers in al het blazersgeweld. De passages waarin ze wél hoorbaar waren bleken ze voortreffelijk en steeds met grote inzet te spelen, altijd met passie en muzikaliteit – dirigent Milton dreef de spanning tot het uiterste, en Tsjaikovski’s Russische ziel vulde waarlijk de zaal. En hoewel de pauken wat flets waren (maar misschien wilden ze de balans niet nóg meer schade berokkenen) was de bekkenspeler subliem: zijn spaarzame, maar zeer belangrijke inzetten waren steeds perfect muzikaal getimed, ze waren helder maar niet té overheersend van klank en – heel belangrijk – hij liet ze mooi lang uitblinken, waarbij hij de nagalm met uitstekende draaiende bewegingen door de zaal verstrooide. Hulde, want al lijkt het misschien gemakkelijk, er kan nog best heel veel misgaan – quod non. Ook de tamtamslag mocht er wezen.

 

 

Europese orkestgeschiedenis

Na het onontkoombare en enthousiaste applaus na dit deel, dat zelfs deze zeer ervaren dirigent niet kon tegenhouden (toegegeven, misschien zou zelfs ík deze ontlading na dit deel missen), volgde een finale om je vingers bij af te likken – een magnifieke strijkersinleiding, vergezeld van schitterend spelende houtblazers, waarvan, in deze bezetting, de klagende voorhoudingen, net als iets verderop (Andante) nu eens niet wegvielen, zoals maar al te vaak gebeurt bij gebruik van een groter strijkerscorps. En zo bleek elk nadeel toch zijn voordeel te hebben in deze inspirerende en hartstochtelijke Pathétique, die eindigde in een beeldschoon voorgedragen koraal in de trombones en bastuba, waarna de hartslag in de strijkers langzaam wegebde om daarna definitief te versterven. Er was een prachtige reis gemaakt, en het Göttinger Symphonieorchester had een meeslepend verhaal verteld onder leiding van zijn bevlogen chef Nicholas Milton.

We gunnen dit prachtige, oeroude orkest, met een zo grote traditie, nog een langdurige positie in de Göttingse en Europese orkestgeschiedenis, en misschien, heel misschien dat deze recensie ooit op het bureau van een toegewijde cultuurambtenaar zal belanden, die het stadsbestuur ooit de middelen zal vragen om deze rasmusici te verrijken met bijvoorbeeld tien of misschien wel 15 extra musici. Het lijkt weinig, maar vormt een wereld van verschil.

Peter Schlamilch

Foto’s:  John Appleyard e.a.

* Deze recensie betreft de live-versie in de zaal. De concertregistratie kan, door de opnametechniek, uiteraard afwijken.

www.concertgebouw.nl

 

Info:

www.concertgebouw.nl

https://gso-online.de/en/

 

 

You May Also Like

Waarom de muzikale salons van Rosanne Philippens een feest zijn voor alle zintuigen

Oost-Europees temperament op romantisch Wonderfeel

Schumann Quartett begeestert Blaricums publiek

Zingend de zaal uit: King’s Singers en Voces8 inspireren met ongeëvenaarde close-harmony