Technisch perfecte Yuja Wang mist diepte in Ravels Pianoconcert

Gehoord: 20 november 2024, Grote Zaal Concertgebouw, Amsterdam

Door Peter Schlamilch

 

Het Mahler Chamber Orchestra, in 1997 opgericht door meesterdirigent Claudio Abbado, is een kamerorkest van zeer hoge kwaliteit, met 45 leden uit 20 verschillende landen. Het speelt soms met, soms zonder dirigent, brengt topwerken uit het klassieke en ook hedendaagse repertoire en weet vaak wereldberoemde solisten aan zich te binden, zoals in dit geval de spraakmakende Chinese pianiste Yuja Wang, die sinds haar 14e in Canada en de VS woonachtig is.

 

Discant

Haar techniek is zonder overdrijving fabelachtig te noemen, en ze kan zó zacht op een concertvleugel spelen dat ze soms bijna wegvalt. Haar rechterhand is van een verbluffende souplesse: ze laat haar loopjes als pareltjes door de zaal stuiven. Links is ze niet minder virtuoos, maar daar ontbreekt het voor mij soms aan ‘gewicht’ om het klankbouwwerk te schragen en te steunen: alles lijkt op de melodievorming in de discant (de muziekterm voor de hoge tonen bij toetsinstrumenten) te zijn gericht.

 

 

Eenzame melodie

Dat waren dan ook meteen mijn bezwaren tegen haar interpretatie van Ravels grandioze Pianoconcert in G (niet te verwarren met het Concert voor de Linkerhand): Ravel componeerde in het tweede deel een van de langste, aangrijpendste, schitterendste, geraffineerdste en vooral eenzaamste melodieën uit de muziekgeschiedenis, die uiteraard doet denken aan het langzame deel uit Mozarts Pianoconcert KV. 488. Die melodie bestaat uit maar liefst 32 maten (en dat is dan nog maar de ‘voorzin’, zou je kunnen zeggen) en is uiterst gecompliceerd, hoewel ze aan de oppervlakte eenvoudig lijkt: de grillige opbouw, het rijke, zeer belangrijke contrapunt en natuurlijk het vreemde contrast tussen de 6/8 maat in de linkerhand en de ¾-maat rechts: alles doet je begrijpen dat Ravel hierover later zei: ‘Deze vloeiende melodie! Hoe ik er maat voor maat op gezwoegd heb! Ze bracht me bijna in het graf!’

 

 

Lichtheid en frivoliteit

Wang speelde dit middendeel, dat het pièce de résistance is van dit pianoconcert en daarmee van de hele avond, zeer zacht en dromerig, waardoor het geheel echter meer op Chopin leek dan dat het te maken had met Ravel, de eenzame, idealistische componist die zo stoer was om vrijwillig dienst te nemen tijdens de Eerste Wereldoorlog en er door ziekten geteisterd uit terugkeerde, na levensgevaarlijke situaties te hebben meegemaakt. Wat mij betreft heeft Ravel al zijn pijn, verdriet en wanhoop in dat middendeel gestopt, maar het geheel bleef woensdagavond helaas aan de oppervlakte: Wang miste het drama en de vertwijfeling die uit dit zoekende thema spreekt, en legde er voor mij te veel lichtheid en frivoliteit in.

 

 

 

Aarzelend en bescheiden

Het begon al bij de enorme zweepslag waarmee het eerste deel begint of: zou moeten beginnen. Dit was niet de explosie waaruit al het volgende voortkomt, maar een braaf knalletje zonder al te veel effect. Je zou kunnen denken dat de pianiste daar weinig aan kon doen, maar nee: in het programma stond dat ze de muzikale leiding over het geheel had en het leek dus haar keuze, niet gek in het licht van de hiervoor genoemde ‘zachte aanpak’. Het prachtige thema bij repetitiecijfer 4 was bij lange na niet expansief genoeg en bleef daardoor te aarzelend en bescheiden, hoewel, als gezegd, steeds technisch perfect.

Het orkest speelde uitstekend, en dat is lang niet makkelijk in deze partituur, zo zonder dirigent. Wel werd de allesoverstijgende interpretatie van een dirigent node gemist, want dit concert ís geen kamermuziek, maar een orkestwerk. Er zal vast op gerepeteerd zijn, maar een dirigent geeft naast eenheid ook energie en lef, die niet elke instrumentalist van nature heeft.

 

 

Bijtend en cynisch

Dat was ook een euvel in het tweede deel, naast wat hierboven al gezegd is: grote climaxen bleven uit, en de snijdende dissonanten, de majeur/mineurtegenstellingen en de cruciale none-voorhoudingen leken eerder ‘verzacht’ dan benadrukt te worden: dat kan een keuze zijn, maar daarmee wordt Ravel onrecht aangedaan: hij is niet alleen maar welluidend, maar juist in die prachtige klanken zo bijtend, schrijnend en cynisch. De eerste fluitsolo was overigens ronduit hemels te noemen, en probeerde meer diepgang te creëren: chapeau!

 

 

Tweeëndertigstenloopjes

Ook de enorme althobosolo in de reprise was voortreffelijk, maar had weer dat dromerige, bijna filmmuziekachtige karakter, dat waarschijnlijk weer een keuze van de pianiste was. Het zou de mijne niet zijn. De tweeëndertigstenloopjes in de piano die de althobo begeleiden klonken zeer zacht en volledig perfect en compleet egaal, hoewel ik ook daarin de diepgang miste. Van het verschil tussen de bovengenoemde metra, zoals gezegd 6/8 en ¾, was helaas weinig waarneembaar, toch essentieel.

Het derde deel begon flitsend, met een razendsnelle en loepzuivere pianosolo, gevolgd door een heerlijke es-klarinetinzet, en ook de andere blazers deden het prima. Ook hier had een dirigent de zaak nóg meer kunnen opzwepen, maar het samenspel was ook nu uitstekend.

 

 

Dynamische contrasten

Stravinsky’s Dumbarton Oaks is, met maar 15 instrumenten, dan weer wél een echt ensemblestuk, hoewel ook dat soms gedirigeerd wordt, zo niet hier. De concertmeester, waarvan de naam helaas niet genoemd werd in het programmaboek, leidde voortreffelijk en helder, en het klonk allemaal mooi, energiek en speels, en vooral érg Strawinsky-achtig. Pittig en uiterst ‘muzikaal’ gespeeld miste ik soms nog wat dynamische contrasten, iets meer verbetenheid, maar de uitvoering overtuigde volledig.

 

 

Klankrijke ensemblecultuur

Ravels Tombeau de Couperin, als eerste na de pauze, beviel me eigenlijk nog het meeste. Geschreven in de oorlogsjaren 1914 tot 1917 klinkt het opmerkelijk luchtig, ondanks dat de delen aan gevallen kameraden zijn opgedragen. Met die luchtigheid werd het ook gespeeld, alweer zonder dirigent, en dat ging uitstekend, met briljant strijkersspel en geweldige blazerssoli, zoals die van de hobo maar ook andere: een vrijwel voorbeeldige uitvoering viel ons ten deel, in een welhaast ideale, klankrijke ensemblecultuur.

 

 

 

Zwijmelende strijkers, sublieme toegiften

Tot slot klonk de Jazz-suite van pianist-componist Alexander Tsfasman, die de ‘Russische Gershwin’ werd genoemd: een leuk, zeer goed geschreven en geïnstrumenteerd big band-achtig stuk uit 1945, vlak voordat de communisten de jazz in de ban zouden doen, wegens ‘te westers’. Yuja Wang liet ons alle hoeken van de piano zien, zoals steeds uiterst virtuoos en gaaf, en met zichtbaar plezier speelden orkest en soliste de vele referenties aan Rachmaninoff, Ravel en anderen in een Onedin Line-achtige klanksaus, die nu ook voor het eerst echt voluit en groots klonk: een waar genot voor de liefhebber die van zwijmelende strijkers, swingende blazers en spetterend slagwerk houdt.

Ook de vele toegiften van Wang waren subliem: ze raakten het hart en betoverden het publiek, dat met luid applaus bedankte.

Peter Schlamilch

 

 

Info:

http://mahlerchamber.com

https://yujawang.com/

You May Also Like

Indrukwekkend pianorecital van Aidan Mikdad in de Waalse Kerk in Amsterdam

Commander_n00b met Släpstick en het KCO o.l.v. Yu Lu groot succes bij schoolkinderen

Ultiem Saariaho Festival met Asko|Schönberg

Symfonie Pathétique bij Göttinger Symphonieorchester: hartstochtelijk en meeslepend