Magistraal NedPho straalt onder Viotti
Gehoord: Zondag 20 oktober 2024, Concertgebouw, Amsterdam
Door Peter Schlamilch
Viotti
Het Nederlands Philharmonisch Orkest is niet alleen het ‘huisorkest’ van De Nationale Opera, maar heeft ook eigen concertseries die vaak heel mooi uitpakken, zoals afgelopen zondag het concert onder Lorenzo Viotti, die dit seizoen afscheid neemt als chef-dirigent, maar zo geliefd is dat hij daarna terugkeert als gastdirigent. En dat is maar goed ook, want een beetje Italiaanse passie kan in het huidige Nederlandse orkestlandschap geen kwaad, ook al is Viotti een Zwitser: hij heeft Italiaans bloed.
Enorme ontlading
Begonnen werd met Wagners Vorspiel und Liebestod uit Tristan und Isolde, die nog langzamer begon dan bij Canellakis, onlangs bij het KCO, maar wel veel spectaculairder eindigde: de volkomen meeslepende opbouw die Viotti ons voorschotelde, compleet met volle, donkerbruine strijkersklanken en meestal spatgelijke blazersaccoorden, leidden naar een enorme ontlading van Wagneriaanse allure, hoewel ik denk dat de Leipzigse meester het zélf nog grootser had gemaakt.
Kenmerk van goede ensembles
Het begon al in de superzachte, maar spanningsvolle celli, via uitstekende blazersinzetten naar een voluptueus tutti, waarbij het orkest niet alleen steeds samen ademde, maar ook samen bewoog, een kenmerk van goede ensembles, dat je meestal alleen in het buitenland ziet: door, als groepen, licht met de ritmen of melodieën mee te ‘wiegen’, ontstaat er een extra soort contact dat nog buiten de partituur en de dirigent omgaat. Heel mooi.
De overgang naar de Liebestod in de contrabassen was superspannend en geheimnisvoll door de nauwelijks aangegeven, maar intense contrabas-pizzicati, en de daaropvolgende – alweer superlangzame – wederopbouw door de blazers. Viotti laat het orkest vrij spelen, hij dirigeert gelukkig niet alles exact uit (terwijl zijn slag heel duidelijk is, hoewel onnodig vaak parallel) maar vertrouwt zijn spelers, die hij voluit laat zingen.
Dode lichaam
Klankschoonheid is dik in orde bij het NedPho, maar het is geen allesoverheersend ideaal: op de eerste plaats staan de expressie en de emotie, en dat is waar de bezoeker vooral voor komt: het Concertgebouw zat dan ook mudjevol. Het slotaccoord, waarbij Wagners messa di voce (eventjes harder en dan weer zachter worden) gepassioneerd nagloeide, en de zeer lange stilte die Viotti liet vallen, waren indrukwekkend: je voelde Isolde ‘zacht op Tristans dode lichaam zinken’, zoals Wagner dat zelf beschrijft.
No-nonsense houding
Brittens vioolconcert was een wat verrassende, maar niet onmogelijke keuze als vervolg op Wagner: het zal mijn muziek nooit worden, maar Viotti en de zijnen maakten er een overtuigend verhaal van, uitstekend opgebouwd en gespeeld. De Duitse violiste Veronika Eberle speelde heerlijk vlot, communiceerde met publiek en orkest en bereikte met haar schitterende en soms lekker ruige toon, die diep de snaar inging, elke rij van de zaal. Ze musiceerde met een aangename no-nonsense houding die bij dit stuk van Britten past, dat overigens vaak doet denken aan het Vioolconcert van Sibelius, zoals in de wrange dissonanten en ritmen in het tweede deel, die lekker striemend klonken, geheel in de geest van het stuk.
‘Notenhonger’
Haar krachtige streek, scherpe ritmen en prachtige geluid inspireerden duidelijk het orkest, dat met veel kleuren en gevoel voor noodzaak de violiste begeleidde. Een violiste die overigens na een auto-ongeluk noodgedwongen met krukken het toneel betrad en zittend moest spelen: haar inzet was er niet minder om. ‘Notenhonger’, dat willen we zien, en die was er volop, ook in het orkest.
Kikkervijver
Debussy’s La Mer, dat na de pauze ging, werd bij de première in 1905 niet best ontvangen. Zo schreef Pierre Lalo, bewonderaar van Debussy: ‘Ik hoor geen zee, ik zie geen zee en ik ruik geen zee’. Een andere criticus schreef dat ‘het publiek nogal teleurgesteld was: het verwachtte een oceaan, iets groots, iets enorms, maar ze kregen een storm in een glas water voorgeschoteld.’
Bij de Amerikaanse première in 1907 schreef een criticus: ‘Het concert van gisteravond begon met een hoop impressionistische kleurvlekken die slordig op een tonaal palet waren uitgesmeerd, zonder ooit aan vorm of doel te denken, alleen om nieuwe klankcombinaties te creëren. Eén ding was zeker, en dat was dat de oceaan van de componist een kikkervijver was en dat sommige van de bewoners ervan in de keel van elk van de koperen instrumenten waren terechtgekomen.’
Très lent
Ook ik heb nooit erg warmgelopen voor deze impressionistische klankdroom, maar de manier waarop Viotti en zijn orkest hem presenteerden overtuigde me toch. Een werkelijk muisstil begin in contrabassen, harpen en de pauk, sfeervol en subtiel spel van de daaropvolgende vele blazerssoli: alles deed de zon waarlijk opkomen boven de zee, hoewel het altijd weer koddig is om Très lent (zeer langzaam) in de partituur te zien staan, vergezeld door een metronoomcijfer van 116 voor de kwart: dat is bij de meeste componisten bijna marstempo.
Mooie speelcultuur
Viotti gaf ook hier het orkest alle ruimte, waardoor het alleen maar hechter en ademender werd, met – uiteindelijk – breed zingende strijkers in een mooie speelcultuur: ook de achterste lessenaars deden volop mee, en dat is lang niet bij alle orkesten zo, let u er maar eens op.
Viotti staat duidelijk ver boven de materie en creëert een bijna vrolijk speelplezier en leidt daardoor écht, ver verwijderd van simpel takteren. Hij maakt de noten belangrijk met zijn uitnodigende slag, en creëerde een magistrale slotclimax die ruim applaus veroorzaakte.
Peter Schlamilch
Info: