Op zaterdag 23 maart 2024 overleed de Italiaanse meesterpianist Maurizio Pollini, die al enige tijd met gezondheidsproblemen kampte, wat niet zo verwonderlijk is want Pollini rookte zijn leven lang als een ketter en de laatste jaren zag zijn gezicht asgrauw van de nicotine. Dat weerhield hem er niet van tot op hoge leeftijd fantastisch te spelen. Ter ere van zijn 80e verjaardag schreef Willem Boone voor De Nieuwe Muze -1 van 2022 een portret van de maestro, dat wij ter nagedachtenis aan deze unieke pianist op onze website herplaatsen.
Maurizo Pollini 80 jaar
Objectieve pianist met onderliggende passie
Tekst Willem Boone
Soms zoeken de goden bijzondere dagen uit voor bijzondere kunstenaars. Dat is bijvoorbeeld bij 5 januari het geval, de dag dat Arturo Benedetti Michelangeli, Alfred Brendel en Maurizio Pollini geboren werden. Laatstgenoemde werd afgelopen maand tachtig. Een portret van een groot pianist en bijzondere musicus.
Wonderkind?
Hoewel hij op jonge leeftijd begon met piano spelen, ziet Maurizio Pollini zichzelf niet als een wonderkind. Dat is echter relatief, want er circuleert een opname van de Etudes van Chopin toen hij veertien jaar was en daarop was zijn spel – uiteraard – al feilloos. Hij hield zich op die leeftijd ook intensief met Beethoven bezig en beheerste een moeilijk stuk als de Hammerklaviersonate al volledig. Niet lang daarna, op zijn achttiende, won hij het Chopin-concours in Warschau. Jurylid Artur Rubinstein maakte direct duidelijk met wat voor een talent de wereld te maken had toen hij zei: ‘Deze jongen speelt nu al beter dan ieder afzonderlijk lid van de jury.’
Met de hem eigen bescheidenheid zei Pollini daarover achteraf dat hij in elk geval technisch een hoog niveau had. Diezelfde bescheidenheid bleek kort daarna toen hij zijn carrière onderbrak: hij voelde dat hij niet klaar was voor een veeleisende loopbaan in de muziek. In plaats daarvan vond hij het belangrijker om aan zijn repertoire te werken. In die tijd volgde hij lessen bij zijn legendarische landgenoot Michelangeli, al werkten ze maar keer of tien samen. De jonge pianist vertelde over zijn mysterieuze leermeester dat hij ‘niet veel sprak’, maar dat hij ‘veel van hem geleerd heeft, onder meer hoe je goed trillers moet spelen.’ Verder bleef het bij de gebruikelijke loftuitingen: ‘een uitzonderlijk artiest met een buitengewone techniek’.
Eerste opnames
Eigenlijk is deze bescheidenheid kenmerkend gebleven voor de gehele carrière van Pollini. Het wijst op een grote mate van zelfkennis: de pianist heeft van meet af aan relatief weinig concerten per seizoen gespeeld, nooit meer dan vijftig. Die carrière is na zijn sabbatical altijd gestaag verlopen, niet in de laatste plaats door zijn opnames voor DGG. Zelfkennis heeft hij ook waar het op zijn repertoire aankomt: hij weet welke stukken hij wil spelen (namelijk ‘composities waarmee ik uren, maanden, zelfs jaren wil doorbrengen’), welke hij te weinig gespeeld heeft (‘Scarlatti en Ravel en dat betreur ik, want ik bewonder beide componisten zeer’) en welke hij niet wil spelen (‘Scriabin bijvoorbeeld, wiens muziek ik bewonder, maar Horowitz speelt dat al zo goed.’). Aan het begin van de jaren ’70 hervatte hij zijn carrière en tekende hij een contract bij DGG, de platenmaatschappij die er altijd als de kippen bij is om jonge talenten of prijswinnaars in haar ‘stal’ op te nemen. Een van zijn eerste opnames bevatte de zevende sonate van Prokofiev en Pétrouchka van Stravinsky. De hoes ervan was symbolisch met de pianist in spiegelbeeld. Dat was een interessante gedachte, want je krijgt soms inderdaad het idee dat er twee pianisten spelen.
Het precipitato uit de Prokofiev-sonate, dat zowel live als op de plaat qua tempo tot de meest uiteenlopende interpretaties heeft geleid, klinkt zo consequent en koelbloedig dat het bijna aan een perfect afgesteld mechaniek doet denken. Hoewel nogal wat critici zijn uitvoering van Pétrouchka kwalificeerden als ‘koud vuur’, is deze technisch nog steeds onovertroffen.
Daarnaast frappeert zijn aanslagbeheersing: zijn toucher is eerder ‘objectief’ dan ‘warm’, maar hij slaat zelfs in de luidste passages nooit door de toon heen. Ongeveer rond dezelfde tijd kwam de opname van de Etudesvan Chopin uit, waarmee Pollini een tot dan toe bijna ongekende standaard vestigde. Zijn uitvoering vertegenwoordigt een manier van spelen die altijd in alles herkenbaar was: objectief (maar met een soms ongekende onderhuidse passie!), viriel, zeker niet zonder gevoel, a-sentimenteel, je zou het ‘modern’ kunnen noemen. Zeker bij een componist als Chopin, wiens muziek nogal eens sentimenteel en erg persoonlijk gespeeld wordt, leidde dat tot geheel andere opvattingen. Journalist Jan de Kruyff schreef daarover: ‘Het resultaat is een niet uiterlijke, maar feestelijke, niet ziekelijke, maar gezonde, niet onlyrische, maar hemelbestormende Chopin.’
Eerste herinneringen
Ik herinner me dat mijn vader de lp met etudes van Chopin thuis had en hoe ik van mijn stoel geblazen werd toen ik de eerste etude van opus 10 hoorde. Dat zijn luisterervaringen die je nooit vergeet. Mijn vader, die overigens niet specifiek geïnteresseerd was in piano, had meer opnames van de Italiaanse pianist: de Hammerklaviersonate, opus 109 en 110 van Beethoven en de Eerste sonate en Fantasie van Schumann. Dat zijn stuk voor stuk opnames waarmee Pollini de toon heeft gezet, waarschijnlijk voor altijd. Men zegt vaak niet voor niets dat je je altijd de eerste uitvoering die je van een stuk hoort blijft herinneren. Ik ken van genoemde stukken andere, persoonlijke lezingen die me heel dierbaar zijn, maar ik kan me ze niet beter gespeeld voorstellen.
De ‘objectieve’ uitvoeringen van Pollini klinken nog steeds ‘juist’. In het geval van Beethoven is het frappant dat hij zijn integrale van de Sonates begon met de moeilijkste: de vijf laatste. In interviews wees de pianist er vaak op dat hij ze opnieuw wilde opnemen en dat zijn inzichten zich verdiept hadden, maar daar is het uiteindelijk maar gedeeltelijk van gekomen. Ook genoemde Schumann-opname is een voltreffer: de Eerste sonate, een ondankbaar, verbrokkeld stuk, vraagt om een pianist met een stevige greep op de materie. En juist dat biedt de Italiaan als geen ander: hij doet denken aan wat Heinrich Neuhaus ooit over Richter zei: ‘Een havik die boven zijn prooi vliegt.’ Het wijst in elk geval naast een surplus aan techniek op een superieure beheersing over de structuur van zelfs de meest ingewikkelde compositie. Zijn uitvoering van de Fantasie is al net zo indrukwekkend: hier speelt een pianist bij wie het eerste deel werkelijk ‘durchaus leidenschaftlich’ klinkt, daar waar veel collega’s de hartstocht afzwakken.
Het is echter jammer dat DGG de piano vaak niet mooi weergeeft: deze klinkt nogal eens agressief, dof en weinig ruimtelijk. De pianist vertelde zelf ooit dat hij weinig gelukkig was met de opnamekwaliteit van zijn opname van de Chopin-etudes.
Ik herinner me mijn eerste live-recital van deze pianist nog heel goed, zelfs de datum weet ik nog: 24 januari 1988. Als student woonde ik al een paar jaar in Utrecht en toen was het eindelijk mogelijk om naar Amsterdam te reizen en om al die legendarische musici in het echt te horen! Dat wil zeggen: in Utrecht bestond toen al een paar jaar een uitstekende pianoserie, maar daar trad iemand als Pollini dan weer niet op. Hij begon met de Sonate in G opus 78 van Schubert. Ik herinner me nog dat de uitvoering ‘goed’ was, maar er miste iets naar mijn gevoel. Tijdens de pauze bekroop me al een beetje een spijtgevoel: ‘Is dit nou de grote Pollini die ik zo bewonder en die me op de plaat zo imponeerde?’ Maar na de pauze kwam het alsnog helemaal goed: na een paar late Klavierstücke van Liszt speelde hij diens Sonate in B, een toetssteen voor iedere pianist. Niet eens zozeer meer qua techniek, want tegenwoordig speelt bijna elke conservatoriumstudent dit stuk, maar vooral qua greep op het geheel. Deze sonate bevat veel gedeeltes die zonder onderbreking in elkaar overgaan en de pianist die haar op zijn programma zet, moet dus als geen ander de kunst beheersen om de overgangen geloofwaardig te spelen. Iemand als Claudio Arrau beheerste deze kunst en Pollini dus ook. Het is een van mijn spannendste momenten in een concertzaal ooit geweest: voor mijn gevoel heb ik een halfuur mijn adem ingehouden. De techniek, de aanslagbeheersing, maar vooral de ongelofelijke greep op de architectuur waren werkelijk adembenemend. Hij slaagde erin om in de Sonate van Liszt een gigantische boog te spannen die van de eerste tot de laatste noot reikte. Nog altijd behoort deze uitvoering samen met die van Arrau en Zimerman tot mijn top drie live Liszt-sonates!
Analytisch
Het ligt voor de hand om erop te wijzen dat de vader van de pianist, Gino Pollini, een bekende architect was en dat hij het gevoel voor architectuur dus kennelijk van geen vreemde had. De pianist moet echter weinig van dergelijke vergelijkingen hebben: ‘Bij een goede compositie is de architectuur al zo sterk dat ik daar weinig aandacht aan hoef te besteden. Respecteer het gewoon: laat hoofdzaken hoofdzaken zijn en details details. Laat de componist die macht hebben. Ik geef meer aandacht aan de innerlijke lijn.’ Zijn focus ligt duidelijk bij andere punten: ‘Ik ben veel meer bezig met fraseren, klank en rubato. Ik besteed veel aandacht aan legato.’ Ook van vaak gebruikte termen als ‘analytisch’ en ‘intellectueel’ is hij niet erg gecharmeerd: ‘Ik zie mezelf vooral als een romantische interpreet’. Toch komt juist dat woord ‘analytisch’ vaak naar voren, zeker als je hem vergelijkt met meer intuïtieve collega’s als Cziffra, Horowitz, Cherkassky of Argerich.
Het klinkt in elk geval minder negatief dan een woord als ‘kil’ dat ook nogal eens valt, onder collega’s. Shura Cherkassky zei ooit over Pollini: ‘Hij speelt superieur, maar hij ontroert me totaal niet’ en ik hoorde Earl Wild bij een masterclass zeggen: ‘He is a cold water fish and you can tell him that!’
Mijn gevoel hierover is dat hij een objectief interpreet is die zich zo min mogelijk wil opdringen, zoals iemand als Backhaus dat voor hem evenmin deed. Onder die objectiviteit gaat echter wel degelijk passie schuil, zo klinken zijn Nocturnes van Chopin niet alleen ‘poëtisch’ maar ook dramatisch.
Moderne muziek
Pollini heeft zich gedurende zijn hele carrière altijd ingezet voor ‘moderne’ muziek, al gaat het in dit geval vaak om muziek die al minstens vijftig jaar oud is. Het betreft niet alleen muziek uit de Tweede Weens school (Berg, Schönberg, Webern), maar ook Boulez, Stockhausen en Nono. Laatstgenoemde droeg aan ook muziek aan hem op. Pollini heeft moderne muziek nooit als een uiterste beschouwd, dat je tegenover het meer gangbare, klassieke repertoire kunt plaatsen. Daarbij heeft hij het voordeel dat hij vrijwel altijd zalen uitverkoopt, waarbij hij het zich kan veroorloven om Stockhausen te combineren met Beethoven en Brahms. In een interview sprak hij de hoop uit dat Stockhausen, Berio, Nono en Ligeti ook klassieke grootheden zouden worden en dat het publiek steeds minder moeite zou hebben met de sterke wijzigingen die de muziek in de tweede helft van de twintigste eeuw ondergaan heeft.
In zijn jonge jaren was hij samen met dirigent Claudio Abbado actief op politiek gebied: zij organiseerden samen concerten voor fabrieksarbeiders. Pollini stond vooraan bij de Italiaanse protesten tegen de Vietnamoorlog en de dictaturen in Zuid-Amerika. Hij probeerde zelfs een keer tijdens een concert een anti-Amerikaans manifest voor te lezen, maar hij werd prompt uitgefloten.
In de jaren ’70 was hij ook korte tijd als dirigent actief, maar hij volgde niet het voorbeeld van collega’s als Barenboim en Ashkenazy. Hij besefte al snel dat een carrière als dirigent tijd vergde en dat het ten koste van zijn pianospel zou gaan. Op dit moment is hij nog steeds actief als pianist, met wisselende resultaten. Er zijn maar weinig pianisten die op hun tachtigste nog vlekkeloos spelen (zijn generatiegenoot Argerich die vorig jaar tachtig werd is daarop een uitzondering!) en ook bij Pollini is er in zijn spel het een en ander veranderd. De vroeger zo legendarische helderheid in structuur en pedaalgebruik naast een feilloos gevoel voor ritme hebben plaatsgemaakt voor een soms onrustige manier van spelen. Hij gebruikt meer pedaal dan vroeger en af en toe is zijn spel onritmisch. Paradoxaal genoeg liggen zijn tempi vaak hoger dan in oudere opnames. In sommige gevallen leidt dat nog steeds tot indrukwekkende resultaten, zoals bij zijn nieuwe opname van de Derde sonate van Chopin. Maar zijn tweede lezing van de Sonates opus 109, 110 en 111 van Beethoven was teleurstellend.
Daarop klonk hij compromislozer en gehaaster dan ooit. Dat is niet helemaal iets van de laatste jaren, want ik herinner me een concert uit 2006 in Amsterdam waar iemand na een afgeraffeld eerste deel van Beethovens derde sonate luid ‘boe’ riep (en de pianist als door een wesp gestoken opzij keek!). Ondanks de wat wisselende resultaten is de passie voor muziek nog in alle hevigheid aanwezig: hij zei hierover kort geleden dat hij elke dag speelt en wil blijven spelen tot zijn laatste ademsnik!
Willem Boone
Info:
https://www.deutschegrammophon.com/en/artists/mauriziopollini
Desbetreffende nummer kunt u bestellen via www.magvilla.nl