Simone Youngs verzadigde Zesde Bruckner maakt indruk bij Concertgebouworkest
Gehoord: 19 januari 2025, Concertgebouw, Grote zaal, Amsterdam
Door Peter Schlamilch
‘Van alle vrouwelijke dirigenten is Simone Young met vlag en wimpel de beste’, vertelde me een medebezoeker afgelopen zondag, na Youngs debuut bij het Concertgebouworkest, waar ze Messiaen en Bruckner dirigeerde. En inderdaad, we hebben de afgelopen jaren een schier eindeloze stoet dirigentes voorbij zien trekken, en niet alleen bij het KCO, met soms met wel heel matige resultaten, hoewel dat voor sommige mannen natuurlijk ook gold. Maar feit is: Simone Young kan écht dirigeren, en ook écht klank maken, hoewel ze toch nooit overdrijft in haar aansporingen.
Geconcentreerde Wagner-achtige klank
Het is waarschijnlijk haar prettig-robuuste uitstraling die, naast haar voorbereidingen in de repetities natuurlijk, het orkest duidelijk maken dat het menens is. Er ontstond zondagmiddag een volle, donkerbruine en bij vlagen massief-orgelachtige klank bij Bruckners Zesde Symfonie, die daardoor indrukwekkend en aards klonk, precies zoals dat moet. Young dirigeert geen klank, ze is klank, zoals ik afgelopen zomer ook al in Wagners Walküre en Rheingold in Bayreuth mocht concluderen, hoewel ze daar onzichtbaar was in de door Wagner zelf ontworpen zeer diepe orkestbak. Nu zag ik haar wel, na de pauze zelfs vanaf het podium, en ik moest even nadenken wat er nu precies gebeurde: haar bewegingen zijn vrij uniform en groot, maar nooit schreeuwerig of extatisch. Ook haar mimiek is vrij neutraal (misschien ook door de zenuwen bij het debuut bij zo’n belangrijk orkest?), maar toch… net als in Bayreuth ontstond ook hier die diepe, geconcentreerde Wagner-achtige klank, die ook zo goed bij Bruckner past.
Verzadigde klank
Young dirigeerde Bruckners Zesde uit het hoofd, een signatuur van veel grote dirigenten, en leek de partituur helemaal in zich te hebben ‘opgezogen’: een lijfstuk. Er was veel concentratie, maar vooral ook een mooie ernst: hier werd een serieus verhaal verteld, hier werden diepe waarheden beschreven en oprechte gevoelens vertolkt. Young laat de muziek stromen en leidt, zonder zelf ooit in de weg te zitten, het orkest met feilloze en heldere bewegingen naar de grote hoogten en door de soms diepe dalen van deze partituur, altijd oprecht en in dienst van de muziek, hoewel sommige climaxen van mij best nóg wat uitbundiger hadden gemogen: soms lieten haar ruime, uitnodigende gebaren geen ruimte meer voor een overtreffende trap, zo leek het. Maar het Concertgebouworkest reageerde met een heerlijke, verzadigde klank en leek zich zeer thuis te voelen bij Young en, natuurlijk, hún Bruckner. Zelfs in al die ernst was soms zichtbaar speelplezier het gevolg.
Meeslepend-ongegeneerd
De onzekere Bruckner was kort voor de première van de Zesde door critici volledig met de grond gelijkgemaakt na een uitvoering van zijn Derde symfonie. Hij gaf niet op, en noemde de Zesde zelfs zijn ‘brutaalste’, en het eerste deel begon zondag al direct in een perfect tempo, hoewel je er maar naar moet raden als dirigent: meer dan Majesoso (in die ongebruikelijke spelling zelfs) schreef hij er niet bij. De venijnig-zachte triolen in de eerste en tweede violen waren spatgelijk en sardonisch, het daaropvolgende hoofdthema in de cello’s en contrabassen was zacht maar toch doordringend en prachtig ‘breit gezogen’, zoals Bruckner dat voorschreef; het werd door Young allemaal zelfverzekerd en overtuigend geleid. Ze ontketende daarna, met een uitstekende opbouw, eindelijk weer eens het beest in het KCO, dat heerlijk meeslepend-ongegeneerd, bijna ‘vet’ uitspeelde, maar nooit over het randje geraakte.
Uitmuntend spelend hout en koper
Het tweede deel begon met een adembenemende, voluptueuze strijkersklank, die Bruckners magische lijnen in verstilling bijeenbracht met een toch geconcentreerde spanning. Young dirigeerde, na een wonderschoon coda, de drie zachte slotaccoorden als een moeder (of vader, natuurlijk), die haar baby’tje over het hoofdje aait. OntroerendHet vlekkeloos gespeelde derde deel, het Scherzo, had kracht en energie, en het KCO musiceerde als een goed gesmeerde machine die nergens haperde. Het direct aansluiten van het laatste deel was een goed idee van Young, en de vele vloeiende overgangen tussen thema’s, klankkleurblokken en dynamieken waren, net als de hele symfonie, logisch en organisch, en de heerlijke, stevige klank in strijkers, maar ook in het steeds uitmuntend spelende hout en koper, was steeds gebaseerd op het stevige en betrouwbare fundament van de basinstrumenten.
Katholieke sereniteit
Messiaens vroege orkestwerk L’Ascension, dat voor de pauze klonk, kon mij wat minder bekoren. Young begon, direct na het welkomstapplaus, met bijna gehaaste spoed aan het eerste deel, dat toch plechtig aanvangt in koper en hout, dat, misschien daardoor, wat onzeker en rommelig begon. Niet alles was gelijk en de sfeer van Christus, in dialoog met Zijn Vader, ontstond niet helemaal, wat ook aan de lang niet altijd geniale noten van de diepgelovige Franse componist kan liggen. Misschien had een wat meer ademende slag ook geholpen, hoewel ook hier de tempi weer uitstekend waren. Ook het tweede deel bereikte voor mij niet de sfeer van de ‘serene rust van een ziel die naar de hemel verlangt’, zoals Messiaen erbij schreef. Maar ook hier valt niet uit te sluiten dat ik misschien een ander gevoel bij Messiaens katholieke sereniteit heb, die soms wat kinderlijk-naief is. Het orkest herpakte zich in ieder geval goed, en misschien ware het beter geweest dit korte en mystieke werk vooraf te hebben laten gaan door bijvoorbeeld een brede ouverture, om even in de stemming te komen. Parsifal was misschien geen slecht idee geweest?
Abrupt einde
In het pittiger derde deel raakte het KCO pas echt op dreef, geholpen door de duidelijke, maar soms wat schoolse slag van de dirigente, die wel een prima accelerando naar de Bartók-achtige slotclimax stuwde. Het slotdeel, met alleen strijkers, werd ronduit schitterend gespeeld, met veel mooie kleuren en in perfecte balans: een ideaal stuk voor de magische strijkersklank van het KCO. Er ontstond een heerlijke, ‘oneindige melodie’ doordat alle strijkers op een ander moment van streek wisselden en diep in de snaar gingen, wat ik ook van andere uitvoeringen ken, maar ook hier niet bij mijn ‘etherische’ voorstelling van Christus’ Hemelvaart past, net als het abrupte einde: wat betekent dat? Messiaen zal altijd een mysterie voor me blijven, vrees ik. Maar misschien was dat ook precies zijn bedoeling.
Peter Schlamilch
Info: